C-103/17 Messer France

Contentverzamelaar

C-103/17 Messer France

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   14 april 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       1 mei 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   31 mei 2017

Trefwoorden: accijns; energiebelasting; openbare dienst (elektriciteitsvoorziening); staatssteun

Onderwerp: - VWEU artikel 107 en 108 (staatssteun);
- richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten;
- richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit;
- richtlijn 2008/118/EG van de Raad van16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG.

Verzoekster is rechtsopvolger van Praxair die een verzoek heeft ingediend tot terugbetaling van over 2005 – 2009 betaalde bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening, dat 06-07-2012 door de bestuursRb Parijs is afgewezen. In beroep heeft het Hof Parijs vragen voorgelegd aan de RvS die 22-07-2015 daarover uitspraak heeft gedaan. Vervolgens heeft het Hof Parijs verzoeksters beroep 23-02-2016 afgewezen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende RvS waarbij verzoekster vraagt om vragen aan het HvJEU voor te leggen die betrekking hebben op de kwalificatie van het bestemmingsverband tussen de bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening en de met deze bijdrage gefinancierde staatssteun en over de vraag of deze heffing in overeenstemming is met de RLn 92/12/EEG en 2008/118/EG betreffende een algemene accijnsregeling. Het gaat haar met name om het feit dat de steunmaatregel voor de opwekking van elektriciteit uit duurzame bronnen niet bij de EURCIE was aangemeld, waardoor de rechtsgrondslag van de bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening is weggenomen en het feit dat een dwingend bestemmingsverband tussen heffing en steun ontbreekt. Zij beroept zich daarbij mede op arrest C-333/07 waarin het HvJEU heeft aangegeven wanneer een heffing als een integrerend onderdeel van een steunmaatregel kan worden aangemerkt.

De verwijzende FRA rechter (RvS) stelt vast dat het elektriciteitsverbruik ten eerste aan de in RL 92/12 geregelde accijns moet worden onderworpen en dat daarnaast nog een andere indirecte belasting kan worden geheven indien deze voor een of meerdere specifieke doeleinden geldt en daarbij de voor de accijns en de btw geldende heffingsvoorschriften in acht worden genomen. De bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening is een indirecte belasting in de zin van de Rln die voor inwerkingtreding van RL 2003/96 in FRA is ingevoerd. Tot invoering van een nieuwe wet in 2010 gold alleen deze heffing (plus lokale heffingen), waarna per 07-12-2010 een ‘binnenlandse belasting op het eindverbruik van elektriciteit’ is ingevoerd zonder aanpassing van de bestaande regeling. Verzoekster stelt dat deze bijdrage ‘nog een andere indirecte belasting’ in de zin van RL 92/12 is, waarvoor (om verenigbaar met EUrecht te zijn) een specifiek doel moet worden nagestreefd. Het Hof Parijs heeft in zijn oordeel aangegeven dat de opbrengst van de bijdrage aan drie soorten uitgaven is besteed (extra kosten gemaakt ter bevordering van opwekken duurzame energie; compensatie voor extra productiekosten in gebieden niet aangesloten op het elektriciteitsnet en compensatie voor bijzondere tarieven voor personen in behoeftige omstandigheden). De verwijzende rechter legt het HvJEU de volgende vragen voor of deze doeleinden ‘specifieke doeleinden’ in de zin van de RLn zijn:

1. Wanneer een lidstaat, na de inwerkingtreding van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, in eerste instantie geen maatregel heeft getroffen ter invoering van accijns op het elektriciteitsverbruik, maar een eerder ingevoerde indirecte belasting op dat verbruik, alsmede lokale belastingen heeft gehandhaafd:
- moet de verenigbaarheid van de betrokken belasting met richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, en met richtlijn 2003/96 worden getoetst aan de voorwaarden die in artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12 worden gesteld aan het bestaan van “nog een andere indirecte belasting”, te weten het nastreven van een of meerdere specifieke doeleinden en de naleving van bepaalde voor de accijns en de belasting over de toegevoegde waarde geldende belastingvoorschriften?
- of is het handhaven van “nog een andere indirecte belasting” alleen mogelijk wanneer er sprake is van een geharmoniseerde accijns, en kan in dat geval de betrokken heffing ten minste als een dergelijke accijns worden beschouwd, die dan ook in het licht van alle in deze richtlijnen neergelegde harmonisatiebepalingen moet worden getoetst op verenigbaarheid met deze twee richtlijnen?
2. Moet een op het elektriciteitsverbruik gebaseerde bijdrage, waarvan de opbrengst wordt besteed aan zowel de financiering van de uitgaven in verband met de opwekking van elektriciteit uit duurzame energie en uit warmtekrachtkoppeling als aan de invoering van geografisch gelijke tarieven en een verlaging van de elektriciteitsprijs voor huishoudens in behoeftige omstandigheden, voor de toepassing van het bepaalde in artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/12, dat opnieuw is opgenomen in artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG, worden geacht specifieke doeleinden na te streven?
3. Mogen, voor het geval alleen bepaalde nagestreefde doeleinden als specifiek in de zin van deze bepalingen worden aangemerkt, de belastingplichtigen desondanks aanspraak maken op de volledige terugbetaling van de litigieuze bijdrage dan wel enkel op een gedeeltelijke terugbetaling overeenkomstig de verhouding tussen het deel van de uitgaven dat geen specifieke doeleinden nastreeft en de totale door de bijdrage gefinancierde uitgaven?
4. Moet, voor het geval dat op grond van het antwoord op de vorige vragen de regeling van de bijdrage aan de openbare dienst van elektriciteitsvoorziening geheel of gedeeltelijk onverenigbaar is met de in het Unierecht neergelegde regels voor belasting van elektriciteit, artikel 18, lid 10, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot de in het Unierecht neergelegde regels voor belasting van elektriciteit, de naleving van de in deze richtlijn neergelegde minimumbelastingniveau’s tot 1 januari 2009 de enige voor Frankrijk geldende verplichting is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-199/06 CELP; C-333/07 Régie Networks; C-553/13 Statoil Fuel & Retail; C-606/13 OKG

Specifiek beleidsterrein: FIN, EZ

 

Gerelateerde documenten