C-104/24 en C-105/24   Questore della Provincia di Ragusa et Ministero dell Interno e.a. 

Contentverzamelaar

C-104/24 en C-105/24   Questore della Provincia di Ragusa et Ministero dell Interno e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    22 mei 2024

Trefwoorden: Internationale bescherming; borgsom

Onderwerp:

-             Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming: overwegingen 15 en 20 en artikelen 8 en 9;

-             Verordening (EU) nr. 604/2013: artikel 28, lid 4;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 6 en 47.

Feiten:

De zaak gaat om persoon uit Tunesië ‘D.A.’, die in Italië om internationale bescherming heeft gevraagd. D.A. werd in bewaring gesteld omdat hij geen geldig identificatiedocumenten bezat. De rechtbank heeft het bevel tot inbewaringstelling niet bekrachtigd en de nationale regeling buiten toepassing gelaten, met reden dat op grond van artikel 8 van richtlijn 2013/33 een persoon niet in bewaring mag worden gebracht enkel met het oog op de behandeling van zijn verzoek. De verwerende partijen hebben hiertegen cassatie ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter wijst naar rechtspraak van het Hof, waaruit blijkt dat artikelen 8 en 9 van richtlijn 2013/33 eraan in de weg staan dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt in bewaring wordt gehouden op de enkele grond dat hij niet in zijn behoeften kan voorzien. Hierbij moet de noodzaak en evenredigheid van de maatregel onderzocht zijn. De nationale regel lijkt hiermee in strijd te zijn volgens de verwijzende rechter, omdat deze regeling uitgaat gaat van een vast bedrag voor de borgsom, die niet naar evenredigheid is aangepast op het individuele geval. Tevens bepaalt de nationale regeling de borgsom automatisch volgens vooraf bepaalde, strikte voorschriften, waarbij een derde deze borgsom niet mag betalen voor de persoon die om internationale bescherming vraagt.

Prejudiciële vraag voor beide zaken is identiek

Staan de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming, mede gelet op de doeleinden die kunnen worden afgeleid uit de overwegingen 15 en 20 daarvan, in de weg aan een regeling van nationaal recht die als alternatief voor de bewaring van de verzoeker (die geen paspoort of ander gelijkwaardig document heeft overhandigd) voorziet in een borgstelling waarvan de hoogte is vastgesteld op een vast bedrag (dat voor het jaar 2023 4.938,00 EUR bedraagt, en in eigen persoon in één keer moet worden betaald middels een bank- of verzekeringsgarantie) in plaats van een variabel bedrag, zonder te voorzien in de mogelijkheid om het bedrag aan te passen aan de individuele situatie van de verzoeker of om de borgstelling door derden te laten verrichten, zelfs niet uit familiale solidariteit, waardoor er voorschriften worden opgelegd die kunnen verhinderen dat de alternatieve maatregel wordt gebruikt door personen die niet over toereikende middelen beschikken, en er geen met redenen omklede beslissing kan worden gegeven waarin per geval de redelijkheid en de evenredigheid van een dergelijke maatregel ten opzichte van de situatie van de verzoeker worden onderzocht en beoordeeld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-704/20 en C-39/21 Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid; C-924/19 PPU en C-925/19 PPU Országos Idegenrendeszeti Főigazgatóság Dél-alföldi Regionális Igazgatóság; C-601/15 PPU N.

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB