C-106/16 Polbud - Wykonawstwo
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 22 april 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 08 mei 2016 Schriftelijke opmerkingen: 08 juni 2016 Trefwoorden: vennootschapsrecht; liquidatie; recht vrije vestiging Onderwerp: VWEU artikel 49 (recht vrije vestiging); artikel 54 (gelijkstelling rechtspersonen);
Verzoekster is een in POL opgerichte vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de in oktober 2011 aangevraagde liquidatie is beëindigd. Zij heeft 24-06-2013 verzocht om schrapping uit het POL handelsregister wegens verplaatsing op 28-05-2013 van haar zetel naar LUX, conform een besluit van de AVVA van 30-09-2011. Zij voldoet echter niet aan de vereisten die in de nationale procedure voor schrapping uit het register zijn gesteld. Verzoekster stelt dat dit niet nodig is omdat geen sprake is van ontbinding van de vennootschap. Het verzoek om schrapping wordt 19-09-2013 geweigerd omdat de vereiste documenten niet zijn overgelegd. Verzoeksters bezwaar wordt 15-11-2013 afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een rechtsgeldige verplaatsing van de zetel. De rechter wijst op uitspraken van het HvJEU volgens welke vennootschappen in staat moeten worden gesteld de rechtspersoonlijkheid te handhaven bij grensoverschrijdende omzetting, maar dat de bepalingen inzake registratie wel dienen te worden nageleefd met het oog op bescherming van derden. Verzoekster gaat in beroep en daarna in cassatie bij de verwijzende rechter.
De verwijzende POL cassatierechter vraagt zich af of sprake is van een effectieve grensoverschrijdende omzetting van de vennootschap. Er is geen geharmoniseerde EU-regelgeving, maar duidelijk is dat een vennootschap niet tegelijkertijd onderworpen kan zijn aan de nationale regelingen van twee verschillende EULS. In het bijzonder rijst voor hem de vraag of het toegestaan is de gestelde nationaalrechtelijke vereisten in de registratieprocedure op te leggen die kunnen leiden tot beperkingen van de Unierechtelijke vrijheden uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang (bescherming van de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers van de migrerende onderneming). Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1. Verzetten de artikelen 49 en 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zich ertegen dat een lidstaat, waarin een handelsvennootschap (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) werd opgericht, nationale bepalingen toepast die de schrapping uit het handelsregister afhankelijk stellen van de ontbinding van de vennootschap na het doorvoeren van de liquidatie, wanneer de vennootschap in een andere lidstaat wordt heropgericht op grond van een besluit van de aandeelhouders om de in de oprichtingsstaat verkregen rechtspersoonlijkheid voort te zetten? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: 2. Kunnen de artikelen 49 en 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de uit de nationale bepalingen voortvloeiende verplichting om over te gaan tot de procedure van liquidatie van de vennootschap – hetgeen de afhandeling van de lopende zaken, de inning van de schuldvorderingen, de nakoming van de verplichtingen en de realisatie van de activa, de uitbetaling van de schuldeisers of het stellen van zekerheden ten aanzien van die schuldeisers, de indiening van een financieel verslag over deze verrichte handelingen en de aanwijzing van de bewaarder van de boeken en bescheiden vereist –, die voorafgaat aan de ontbinding ervan, die plaatsvindt op het tijdstip van schrapping uit het register, een passend, noodzakelijk en evenredig middel is ter bescherming van het legitieme algemene belang, bestaande in de bescherming van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers van de migrerende vennootschap? 3. Dienen de artikelen 49 en 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging wanneer een vennootschap – met het oog op de omzetting in een vennootschap van een andere lidstaat – de maatschappelijke zetel verplaatst naar die andere lidstaat, zonder de zetel van de hoofdonderneming te wijzigen, die in de oprichtingsstaat blijft? Aangehaalde jurisprudentie: C-210/06 Cartesio; C-378/10 VALE; Specifiek beleidsterrein: VenJ