C-108/16 (PPU) Dworzecki
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: n.v.t. Schriftelijke opmerkingen: nog niet bekend Trefwoorden: Europees Aanhoudingsbevel (EAB); overlevering; autonome uitleg Onderwerp - Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten; - Kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, Kaderbesluit 2005/214/JBZ, Kaderbesluit 2006/783/JBZ, Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces
Verzoeker, geboren 1985, heeft de POL nationaliteit, en is momenteel gedetineerd in het PPC te Vught. Op 04-02-2015 is door de POL Rb te Ztelona Góra een EAB tegen hem uitgevaardigd. Verzoeker is in POL drie maal veroordeeld (in 2007, 2010 en 2011) tot gevangenisstraffen van respectievelijk twee jaar, acht maanden en zes maanden. De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Het gaat om respectievelijk diefstal met geweld; medeplegen van vernieling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het probleem in deze zaak is de vaststelling of verzoeker persoonlijk en tijdig op de hoogte is gebracht van het tegen hem voorgenomen proces. Artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) bevat een dwingende weigeringsgrond voor het geval dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de aan het EAB ten grondslag liggende beslissing heeft geleid. In het POL EAB is vermeld dat de dagvaarding is uitgereikt aan een volwassen huisgenoot op het door verzoeker opgegeven adres. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit heeft echter de voorgedrukte passage die betrekking heeft op de betekening van het vonnis doorgehaald. De gegeven toelichting voldoet dan ook niet aan de eisen van artikel 12 OLW.
De verwijzende NL rechter (Rb Amsterdam) is er in eerdere uitspraken steeds vanuit gegaan dat het recht van de uitvaardigende LS bepaalt of sprake is van een weigeringsgrond. Dat zou betekenen dat die bepalingen geen autonome begrippen van Unierecht vormen. Hij acht dit verdedigbaar gezien de doelstellingen van het kaderbesluit en het vertrouwen tussen de EULS waarop het systeem van het EAB berust. Maar inmiddels twijfelt hij aan dat oordeel, met name gezien de preambule van kaderbesluit 2009/299 en het HvJEU-arrest in de zaak Melloni. Afgezien van de mogelijkheid dat verzoeker doelbewust afstand heeft gedaan van het recht om persoonlijk bij zijn proces aanwezig te zijn (de rechter verwijst naar EVRM-rechtspraak waarin wordt gesteld dat dit bewust kan geschieden omdat betrokkenen wel degelijk op de hoogte zijn van de inhoud van de dagvaarding) eist het kaderbesluit dat betrokkene feitelijk van de dagvaarding in kennis wordt gesteld. Gezien de ruimte die de rechter ziet voor autonome uitleg van de betreffende begrippen in het kaderbesluit legt hij de volgende vragen aan het HvJEU voor: I. Zijn de in artikel 4 bis, eerste lid, aanhef en onder a, van Kaderbesluit 2002/584(JBZ) gebezigde begrippen "tijdig persoonlijk is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid" en "tijdig anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van dat proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dal hij op de hoogte was van het voorgenomen proces" autonome begrippen van Unierecht? II. Zo ja: a. hoe dienen deze autonome begrippen dan in zijn algemeenheid te worden uitgelegd en b. valt een geval als het onderhavige, dat zich daardoor kenmerkt dat: • volgens het EAB de dagvaarding is betekend op het adres van de opgeëiste persoon aan een volwassen huisgenoot die heeft toegezegd de dagvaarding te overhandigen aan de opgeëiste persoon, • zonder dat uit het EAB blijkt dal en wanneer die huisgenoot de dagvaarding inderdaad aan de opgeëiste persoon heeft overhandigd, • terwijl uit de verklaring die de opgeëiste persoon ter zitting van de verwijzende rechter heeft afgelegd niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon tijdig op de hoogte was van de datum en plaats van het voorgenomen proces, onder één van beide autonome begrippen?” Aangehaalde jurisprudentie: C-399/11 Melloni Specifiek beleidsterrein: VenJ