C-109/17 Bankia

Contentverzamelaar

C-109/17 Bankia

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   9 mei 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       25 mei 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   25 juni 2017

Trefwoorden: consumentenbescherming; oneerlijke handelspraktijken

Onderwerp: richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van (enz) (Pb 2005, L 149, blz. 22)

De drie verweerders hebben op 30-01-2006 een hypothecaire lening met verzoekster afgesloten op een onroerende zaak (taxatiewaarde € 195.900; hypotheekbedrag € 166.000, looptijd 25 jaar). Op 29-01-2009 wordt de lening aangepast, het bedrag is verhoogd en de looptijd verlengd naar 34 jaar. Op 18-10-2013 vindt opnieuw aanpassing plaats. De taxatiewaarde wordt verlaagd naar € 57.689,90. (Die waarde is van belang omdat het de startwaarde vertegenwoordigt van de openbare verkoop.) Buitengerechtelijke verkoop wordt toegestaan en de looptijd verlengd tot 40 jaar. Omdat betaling achterwege blijft start verzoekster de hypothecaire executieprocedure. Zij vordert bij de verwijzende rechter dat bij niet-betaling de zaak openbaar wordt verkocht. Op 08-03-2016 tekenen verweerders verzet aan waarbij zij stellen dat de overeenkomst oneerlijke bedingen bevat waarbij zij wijzen op de gewijzigde overeenkomst van 18-10-2013. Met name de verlaging van de taxatiewaarde is in hun nadeel. Zij stellen dwaling wat de voorwaarden betreft, hetgeen een wilsgebrek oplevert en dat gezien hun financiële situatie zij voldoen aan de voorwaarden voor ‘datio in solutum’ op grond van de SPA gedragscode voor banken (die door verzoekster is onderschreven).

Bij de verwijzende SPA rechter (Rb Cartagena) stelt verzoekster dat voor wat betreft de verlaging van de taxatiewaarde geen sprake is van een oneerlijke handelspraktijk maar dat die is aangepast aan de veranderingen op de SPA onroerendgoedmarkt. De verlaging is schadelijker voor haar dan voor verweerders. Daarnaast stelt verzoekster dat de gedragscode niet bindend is en dat verweerders niet hebben gevraagd om toepassing ervan. Een beroep op oneerlijke handelspraktijken vergt een declaratoire procedure. Verweerders wijzen op de ernstige schade van hun rechten terwijl de bank haar machtspositie vergroot. De wijziging taxatiewaarde is in strijd met de vereisten van professionele toewijding, zoals verwoord in de (wel bindende) gedragscode. Bovendien zou de aanpak van oneerlijke bedingen ook kunnen worden toegepast voor oneerlijke praktijken.

De verwijzende rechter stelt vast dat in de SPA hypothecaire executieprocedure wel verzet kan worden aangetekend onder meer in geval van oneerlijke bedingen, maar kan niet worden getoetst of sprake is van oneerlijke handelspraktijken. Daarvoor is een declaratoire procedure noodzakelijk bij een andere rechter. Hij vraagt zich af of dit verenigbaar is met RL 2005/29 en of hij de rechtmatigheid mag onderzoeken van verzoeksters weigering om toepassing van ‘datio in solutum’ niet te accepteren. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1) Moet artikel 11 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals de vigerende Spaanse hypothecaire executieregeling (artikelen 695 en volgende juncto artikel 552, lid 1, van de wet op de burgerlijke rechtsvordering), waarin geen rechterlijke toetsing van oneerlijke handelspraktijken plaatsvindt, noch ambtshalve noch op verzoek van een partij, aangezien deze regeling de toetsing van overeenkomsten en akten waarbij mogelijkerwijs sprake is van oneerlijke handelspraktijken, bemoeilijkt of onmogelijk maakt?

2) Moet artikel 11 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals de Spaanse regeling waarbij niet is gewaarborgd dat de betreffende gedragscode daadwerkelijk wordt nageleefd indien de executerende partij besluit zich daar niet aan te houden (artikelen 5 en 6 juncto artikel 15 van koninklijk wetsbesluit 6/2012 van 9 maart 2012)?

3) Moet artikel 11 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de Spaanse regeling waarbij de consument bij een hypothecaire executie niet kan verzoeken om naleving van de betreffende gedragscode, met name wat “datio in solutum” en het tenietgaan van de vordering betreft (artikel 3 van de gedragscode die als bijlage is gehecht aan koninklijk wetsbesluit 6/2012 van 9 maart 2012)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-503/15 Panicello

Specifiek beleidsterrein: VenJ, EZ