C-110/16 Lg Costruzioni

Contentverzamelaar

C-110/16 Lg Costruzioni

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   02 september 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       19 september 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   19 oktober 2016

Trefwoorden: overheidsopdrachten

Onderwerp: - richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134 van 30.4.2004, blz. 114–240)

Deze zaak was eerder geschorst in afwachting van arrest in de zaak C-287/15 Società LIS et Società Cerutti Lorenzo. Zaak C-287/15 is echter ingetrokken en doorgehaald bij beschikking van 12-07-2016 na minnelijke schikking tussen partijen.

Verzoekster heeft deelgenomen aan een op 18-12-2013 bekendgemaakte aanbesteding voor het bouwen van 44 woningen. Zij eindigt als tweede, en gaat in beroep met schadevordering tegen het definitieve gunningsbesluit (21-10-2014) bij de Rb Sardegna. Zij stelt schending van RL 2004/18 wegens misbruik van bevoegdheid, verdraaiing van feiten, onredelijkheid, tegenstrijdigheid en kennelijk gebrek aan logische samenhang, en handelen in strijd met de aankondiging van de opdracht. De Rb Sardegna verklaart het beroep ongegrond waarop verzoekster in hoger beroep gaat. Zij verzoekt de rechter een vraag aan het HvJEU voor te leggen identiek aan die in zaak C-287/15. Het gaat om de samenstelling van de onderneming aan wie de opdracht is gegund. Het is een samengestelde onderneming waarvan de leidende onderneming heeft aangegeven dat zij voor de noodzakelijke ontwerpdiensten gebruik zou maken van de diensten van een ingenieur die op zijn beurt leider zou worden van een nog samen te stellen groep. Ook deze ingenieur verklaarde niet aan alle eisen te kunnen voldoen en dat hij weer gebruik zou maken van de capaciteiten van een andere onderneming. Deze praktijk werd door de geadieerde rechter rechtmatig geoordeeld (richtlijnconforme uitleg van de ITA regelgeving): het recht om een beroep te doen op de capaciteiten van een derde komt niet enkel toe aan degenen die op een aanbesteding hebben ingeschreven, maar – ruimer – aan alle ondernemers die, op welke wijze dan ook, moeten aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden die in het kader van een aanbestedingsprocedure worden gesteld.

Bij de verwijzende ITA RvS stelt verzoekster dat een ontwerper die is “aangewezen” in de zin van de ITA regelgeving en dus gewoon een externe medewerker van de deelnemer is, geen beroep mag doen op de capaciteiten van anderen. Dit vloeit voort uit de nationale regelgeving én uit RL 2004/18

aangezien ook in de RL de term “ondernemer” in wezen overeenstemt met het concept deelnemer/gegadigde. De ITA regeling is dan ook niet verenigbaar met de RL zodat de gekozen deelnemer van de procedure had moeten worden uitgesloten.

De verwijzende rechter legt de vraag voor aan het HvJEU:

“Is een bepaling als het reeds geanalyseerde artikel 53, lid 3, van decreto legislativo nr. 163 van 16 april 2006, volgens welke een onderneming met een ‘aangewezen’ ontwerper, die volgens de nationale rechtspraak geen beroep kan doen op de capaciteiten van derden omdat hij geen deelnemer is, aan een aanbestedingsprocedure mag deelnemen, verenigbaar met artikel 48 van richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-94/12 Swm Costruzioni et Mannocchi Luigino

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten