C-111/15 Občina Gorje
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 4 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 20 mei 2015 Schriftelijke opmerkingen: 20 juni 2015 Trefwoorden: plattelandsontwikkeling (ELFPO); subsidiabiliteit Onderwerp Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO)
Verzoekster is een SLV gemeente. Zij heeft in augustus 2010 een aanvraag ingediend voor subsidie voor dorpsvernieuwing en –ontwikkeling. In oktober 2010 krijgt zij € 128.200,52 per beschikking toegewezen uit het ELFPO. In juni 2011 vraagt zij uitbetaling van dat bedrag maar dan ontvangt zij een afwijzende beschikking van de SLVaut omdat inmiddels was gebleken dat verzoekster niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het besluit door al in augustus 2010 met werkzaamheden te beginnen, waarvoor dus al vóór toekenning van de subsidie verbintenissen waren gesloten. Verzoekster gaat in beroep tegen dat besluit en zij wordt in het gelijk gesteld. De zaak wordt terugverwezen voor heroverweging, maar verzoeksters aanvraag wordt in april 2013 opnieuw afgewezen. Verweerster stelt dat de datum van de beschikking een voorwaarde vormt voor het begin van de acties en dus ook van de subsidiabiliteit van de uitgaven. De rechter waar de zaak voor de tweede keer voorligt oordeelt echter dat de Vo. enkel voorschrijft dat de actie niet mag zijn voltooid vóór begindatum van de subsidiabiliteit. De SLVaut had in dit geval, wegens directe werking van de Vo., het SLV recht buiten beschouwing moeten laten en het beginsel van voorrang van Unierecht moeten toepassen. Verweerster is van mening dat voor het Unierecht enkel als voorwaarde voor medefinanciering uit het ELFPO enkel het tijdstip geldt dat de middelen daadwerkelijk aan de gerechtigde aanvrager zijn uitbetaald.
De verwijzende SLV rechter (administratief gerechtshof van de Republiek Slovenië) oordeelt dat de SLV Staat voorwaarden heeft gesteld die minder ruim of strenger zijn dan die gelden voor de subsidiabiliteit in Vo. 1698/2005. Hij vraagt zich af of de vaststelling van de litigieuze bepaling over het tijdstip binnen de omvang van de discretionaire bevoegdheid van de EULS valt en besluit het HvJEU de volgende vragen voor te leggen: 1. Moet verordening (EG) nr. 1698/2005, in het bijzonder artikel 71, lid 3, dat bepaalt dat de regels inzake de subsidiabiliteit van uitgaven op nationaal niveau worden vastgesteld onder voorbehoud van de bijzondere voorwaarden die bij deze verordening voor bepaalde maatregelen voor plattelandsontwikkeling zijn vastgesteld, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan de nationale regeling waarin is voorzien in artikel 79, lid 4 van het [regeringsbesluit betreffende de maatregelen van de assen 1, 3 en 4 van het Programma voor plattelandsontwikkeling voor de Republiek Slovenië voor de periode 2007-2013, van 2010 tot 2013 (hierna: „PRP-besluit”)] en in hoofdstuk VI, punt 3, van de aankondiging van opdracht, op grond waarvan uitsluitend sprake is van subsidiabele investeringsuitgaven wanneer deze worden gedaan na de datum waarop de beschikking tot toewijzing van de middelen is vastgesteld (en tot het einde van de investering of uiterlijk tot 30 juni 2015)? 2. Wanneer de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet verordening (EG) nr. 1698/2005, in het bijzonder artikel 71, lid 3, dan aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan de nationale regeling waarin is voorzien in artikel 56, lid 4, van de Zakon o kmetijstvu (landbouwwet), volgens welk artikel een aanvraag die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 79, lid 4, van het PRPbesluit betreffende de na de datum van vaststelling van de beschikking gedane subsidiabele investeringsuitgaven, volledig dient te worden afgewezen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-592/11 Ketelä Specifiek beleidsterrein: EZ