C-116/23 Sozialministeriumservice
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 25 april 2023 Schriftelijke opmerkingen: 11 juni 2023
Trefwoorden: Zorgverlof, Zorgverlofuitkering, Prestatie bij ziekte
Onderwerp: Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Feiten:
Verzoeker XXXX heeft met zijn werkgever een zorgverlofovereenkomst gesloten om voor zijn in Italië wonende vader te kunnen zorgen. Vervolgens heeft hij op 10 mei 2022 bij de verweerder een aanvraag ingediend tot toekenning van een zorgverlofuitkering, welke is afgewezen. Zorgverlofuitkeringen kunnen alleen naar de EER of Zwitserland worden geëxporteerd indien de zorgbehoevende in een van deze staten woont en een verzorgingsuitkering ontvangt op grond van het Bundespflegegeldgesetz, aangezien Oostenrijk dan bevoegd is voor prestaties bij ziekte in de zin van verordening (EG) nr. 883/2004. Aangezien verzoekers vader geen Oostenrijkse verzorgingsuitkering ontving, bestond er geen recht op een zorgverlofuitkering. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat zorgverlofuitkeringen naar Europees recht als prestatie bij ziekte moeten worden beschouwd en dat volgens verordening 883/2004 Oostenrijks recht van toepassing is. De uitlegging van de verwerende autoriteit schendt volgens verzoeker het vrije verkeer van werknemers in de Unie, aangezien bijna uitsluitend burgers van de Unie zonder Oostenrijks staatsburgerschap zorgbehoevende ouders buiten Oostenrijk hebben, en alleen zij dus geen zorgverlofuitkering ontvangen.
Overweging:
Partijen in het geding zijn het erover eens dat de zorgverlofuitkering in dit geval moet worden aangemerkt als een prestatie bij ziekte. Volgens de verwijzende rechter zou de zorgverlofuitkering echter ook een prestatie bij tijdelijk arbeidsverzuim kunnen zijn, die zou moeten worden behandeld als een werkloosheidsuitkering. Ook prestaties die rechtstreeks de verzorger ten goede komen (in plaats van de zorgbehoevende), kunnen worden beschouwd als prestaties bij ziekte in de zin van verordening (EG) nr. 883/2004. Als men dit standpunt volgt, zijn zorgverlofuitkeringen alleen verschuldigd voor de verzorging van een persoon in Oostenrijk (en zouden zij dus ook niet verschuldigd zijn als een ontvanger van een Oostenrijkse verzorgingsuitkering in een andere lidstaat woont). Deze prestatie zou dan echter ook moeten worden verleend voor de verzorging van een in een andere lidstaat verzekerde persoon indien deze persoon in Oostenrijk woont, tegen vergoeding van de kosten door het bevoegde buitenlandse orgaan. Een andere mogelijkheid zou zijn deze uitkering te beschouwen als een prestatie die niet onder verordening (EG) nr. 883/2004 valt, en te concentreren op de arbeidsrechtelijke situatie van de verzorger. Deze uitkering zou moeten worden toegekend indien de verzorger voldoet aan de vereisten van de nationale wet betreffende de verzorgingsuitkering, ongeacht de woonplaats van de zorgbehoevende. In dit geval zou de uitkering echter uitgesloten zijn indien de zorgbehoevende in Oostenrijk woont en een Oostenrijkse verzorgingsuitkering ontvangt, maar de verzorger in een andere lidstaat werkt en daar verlof opneemt.
Prejudiciële vragen:
1) Is de Oostenrijkse zorgverlofuitkering (Pflegekarenzgeld) een prestatie bij ziekte in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004 of eventueel een andere prestatie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004?
2) Indien het een prestatie bij ziekte betreft, is de zorgverlofuitkering dan een uitkering in de zin van artikel 21 van verordening (EG) nr. 883/2004?
3) Is de zorgverlofuitkering een prestatie ten behoeve van de verzorger of van de zorgbehoevende?
4) Valt derhalve de situatie waarin een aanvrager van een zorgverlofuitkering die Italiaans onderdaan is, inds 28 juni 2013 permanent in Oostenrijk in de deelstaat Opper-Oostenrijk woont, sinds 1 juli 2013 in Oostenrijk in dezelfde deelstaat bij dezelfde werkgever werkt (er is dus geen aanwijzing dat verzoeker een grensarbeider is) en met de werkgever voor de relevante periode van 1 mei 2022 tot en met 13 juni 2022 zorgverlof overeenkomt om voor zijn vader te zorgen, die Italiaans onderdaan is en permanent in Italië (Sassuolo) woont, en bij de verwerende autoriteit een zorgverlofuitkering aanvraagt, binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 883/2004?
5) Verzet artikel 7 van verordening (EG) nr. 883/2004 of het discriminatieverbod in de verschillende Europeesrechtelijke vormen (bijvoorbeeld artikel 18 VWEU, artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 en dergelijke) zich tegen een nationale bepaling die de betaling van de zorgverlofuitkering afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de zorgbehoevende een Oostenrijkse verzorgingsuitkering (Pflegegeld) vanaf niveau 3 ontvangt?
6) Staat het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel of het Unierechtelijke discriminatieverbod in de verschillende Europeesrechtelijke vormen (bijvoorbeeld artikel 18 VWEU, artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 en dergelijke) in een feitelijke situatie als de onderhavige in de weg aan de toepassing van een nationale bepaling of vaste nationale rechtspraak die geen ruimte biedt voor de
herinterpretatie van een „aanvraag voor zorgverlofuitkering” in een „aanvraag voor familiehospiceverlof”, aangezien duidelijk een formulier betreffende een „aanvraag voor zorgverlofuitkering” en juist niet betreffende een „aanvraag voor familiehospiceverlof” is gebruikt en ook duidelijk een overeenkomst met de werkgever is gesloten waarin sprake is van „zorg voor naaste gezinsleden” in plaats van „zorg voor stervenden” – hoewel de onderliggende feiten in beginsel ook zouden voldoen aan de voorwaarden voor zorgverlofuitkering op grond van „familiehospiceverlof” vanwege het tussentijdse overlijden van de zorgbehoevende vader, indien een andere overeenkomst met de werkgever was gesloten en een andere aanvraag bij de autoriteit was ingediend?
7) Staat artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 of een andere Unierechtelijke bepaling (bijvoorbeeld artikel 7 van het Handvest van de grondrechten) in de weg aan een nationale bepaling (§ 21c, lid 1, BPGG) die de betaling van de zorgverlofuitkering afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de zorgbehoevende een Oostenrijkse verzorgingsuitkering vanaf niveau 3 ontvangt, terwijl een andere nationale bepaling (§ 21c, lid 3, BPGG) bij toepassing op dezelfde feiten de betaling juist niet afhankelijk stelt van een dergelijke voorwaarde?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: SZW