C-119/15 Biuro podróży Partner
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 5 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 21 mei 2015 Schriftelijke opmerkingen: 21 juni 2015 Trefwoorden: consumentenbescherming Onderwerp - Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Pb L 95, blz. 29); - Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (Pb L 110, blz. 30)
Verzoeker is een reisbureau en de rechtsopvolger van ‘HK’. HK heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de POL ACM (verweerster) van 22 november 2011. POL ACM verwijt daarin HK gebruik te maken van bedingen in algemene voorwaarden die zijn ingeschreven in het POL register van ontoelaatbare bedingen in algemene voorwaarden en heeft HK een boete opgelegd. HK stelt dat de betreffende contractuele bedingen niet eerder in het kader van de ‘abstracte toetsing’ verboden waren en niet op grond van gebruik door haar in het register zijn ingeschreven. Maar verweerster stelt dat de door verzoekster gebruikte bedingen overeen komen met door andere ondernemers gebruikte bedingen die wegens ontoelaatbaarheid in het register zijn opgenomen. HK heeft daardoor inbreuk gemaakt op de collectieve belangen van consumenten in de zin van de POL wet. Beoordeling of sprake is van ‘dezelfde strekking’ moet plaatsvinden in het licht van het oogmerk dat met het beding wordt nagestreefd. HK gaat in beroep tegen het besluit, met name omdat zij betwist dat de door haar gebruikte voorwaarden overeenkomen met bedingen in het register. Het beroep wordt echter afgewezen; de rechter onderschrijft de uitgebreide werking van een inschrijving in het register. Verzoekster gaat in hoger beroep bij de verwijzende rechter.
Voor de verwijzende POL rechter (Hof van Beroep Warschau) is de vraag of mag worden aangenomen dat ook dan sprake is van een verboden praktijk die inbreuk maakt op de collectieve belangen van consumenten wanneer algemene voorwaarden worden gehanteerd die met betrekking tot een andere ondernemer in het register van ontoelaatbare bedingen zijn ingeschreven, of dat dit enkel geldt voor de adressaat van het in het register ingeschreven verboden beding. Aangezien zowel in de nationale rechtspraak als in de rechtsleer over de uitleg van de POL regeling tegenovergestelde standpunten worden verdedigd legt hij een vraag voor aan het HvJEU. De tweede vraag betreft zijn rol als verwijzende rechter. 1) Kan het gebruik van bedingen in algemene voorwaarden die inhoudelijk overeenkomen met bedingen die bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak ontoelaatbaar zijn verklaard en in het register van ontoelaatbare bedingen in algemene voorwaarden zijn ingeschreven, in het licht van artikel 6, lid 1, en artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) juncto de artikelen 1 en 2 van richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PB L 110, blz. 30), worden aangemerkt als een onrechtmatige handeling die in het licht van het nationale recht een praktijk vormt die inbreuk maakt op de collectieve belangen van consumenten en om die reden de oplegging van een geldboete in een nationale bestuursrechtelijke procedure rechtvaardigt, wanneer die bedingen worden gebruikt door een ondernemer die geen partij was in de procedure die leidde tot de inschrijving ervan in het register van ontoelaatbare bedingen in algemene voorwaarden? 2) Is in het licht van artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de rechterlijke instantie in tweede aanleg, tegen de beslissing in hoger beroep waarvan overeenkomstig het Poolse wetboek van burgerlijke rechtsvordering beroep in cassatie openstaat, een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, of is de Sąd Najwyższy (hoogste gerechtshof), die op het beroep in cassatie dient te beslissen, als zodanig aan te merken? Specifiek beleidsterrein: VenJ mede EZ