C-119/23

Contentverzamelaar

C-119/23

Prejudiciële hofzaak C-119/23

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    5 juni 2023

Trefwoorden: Selectieprocedure kandidaat EU-rechter, rechterlijke onafhankelijkheid, comité 255

Onderwerp:  Artikel 253, 354 en 255 VWEU

Feiten:

Verzoeker is de zittende Litouwse rechter in het Gerecht. Vanwege het verstrijken van zijn ambtstermijn is in maart 2021 een nationale procedure voor de selectie van kandidaten voor het ambt van rechter in het Gerecht bekend gemaakt. In het kader van deze procedure is verzoeker door een werkgroep van onafhankelijke deskundigen als meest geschikte kandidaat aangemerkt. Uiteindelijk werd evenwel op 4 mei 2022 een andere kandidaat door de regering van Litouwen voorgedragen. Deze andere kandidatuur is door het zogenaamde 255 comité op 5 juli 2022 niet aanvaard. Vervolgens heeft de regering van Litouwen op 14 september 2022 besloten om de president van Litouwen en het parlement van Litouwen te verzoeken de kandidatuur van de persoon op de derde plaats van de door de werkgroep opgestelde lijst voor het ambt van rechter van het Gerecht goed te keuren. Verzoeker vordert voor de nationale een dwangbevel waarin de regering van Litouwen wordt gelast om de procedures voor de voordracht van kandidaten voor het ambt van rechter bij het Gerecht van de Europese Unie volgens de wettelijk voorgeschreven procedure te heropenen en de kandidaat die door de onafhankelijke evaluatiegroep als hoogste is gerangschikt, voor te dragen.

Overweging:

De verwijzende rechter overweegt dat volgens het nationale reglement, dat verwijst naar de zes criteria voor de selectie van kandidaten voor het ambt van rechter van het Gerecht, zoals uiteengezet en toegelicht in het zesde verslag over de werkzaamheden van het comité 255, de selectie plaats vindt volgens de wettelijk voorgeschreven procedure op basis van concurrentie. In het zesde verslag over de werkzaamheden van het comité 255 zijn ook criteria ontwikkeld voor de selectie van kandidaten voor de functie van rechter van het Gerecht, zoals bijvoorbeeld de fundamentele verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de benoeming van rechters, die met name de beste kandidaten moeten voordragen, gelet op de criteria van de artikelen 253 en 254 VWEU; het belang dat een open, transparante en strenge nationale selectieprocedure onder leiding van een onafhankelijk en onpartijdig comité kan spelen, enzovoort. Bij de benoeming van rechters (of kandidaten voor een rechterlijk ambt) bij de rechterlijke instellingen van de Europese Unie is het van fundamenteel belang dat de tot aanstelling bevoegde autoriteit de inhoudelijke voorwaarden en de procedurevoorschriften die essentieel zijn voor de benoeming heeft nageleefd. Dit bepaalt onder meer of de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van het gerecht buiten twijfel staan. In die omstandigheden en in het licht van de nadruk die de Uniewetgever legt op de noodzaak ervoor te zorgen dat kwesties van grensoverschrijdende opname van functies binnen de Europese Unie snel, soepel en efficiënt worden opgelost, heeft de kamer twijfels over de uitlegging van artikel 254 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 2, VEU. De verwijzende kamer wenst met name te vernemen of deze bepalingen vereisen dat een kandidaat voor het ambt van rechter van het Gerecht in een lidstaat van de Europese Unie uitsluitend op basis van beroepsbekwaamheid wordt geselecteerd.

Prejudiciële vragen:

– Vereist artikel 254 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat bepaalt dat de leden van het Gerecht van de Europese Unie worden gekozen uit personen „die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn hoge rechterlijke ambten te bekleden”, dat een kandidaat voor benoeming tot lid van het Gerecht van de Europese Unie in een lidstaat van de Europese Unie uitsluitend op basis van beroepsbekwaamheid wordt geselecteerd?

– Is een nationale praktijk als die welke in de onderhavige zaak aan de orde is, waarbij de regering van een lidstaat die een kandidaat voor benoeming tot rechter van het Gerecht van de Europese Unie moet voordragen, met het oog op de transparantie van de selectie van een bepaalde kandidaat een groep van onafhankelijke deskundigen instelt om de kandidaten te beoordelen, die na een gesprek met alle kandidaten een ranglijst van de kandidaten opstelt op basis van vooraf vastgestelde duidelijke en objectieve selectiecriteria en overeenkomstig de vooraf bekendgemaakte voorwaarden, de regering de kandidaat voorstelt die op grond van zijn of haar beroepsbekwaamheid en deskundigheid het hoogst op de ranglijst is geplaatst, maar de regering een andere kandidaat dan de kandidaat die op de ranglijst op de eerste plaats staat, voor benoeming tot rechter van de Europese Unie voordraagt, verenigbaar met het vereiste dat de onafhankelijkheid van de rechter buiten kijf staat en met de andere vereisten voor de uitoefening van de rechterlijke functie die zijn neergelegd in artikel 254 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, rekening houdend met het feit dat een rechter die mogelijk onrechtmatig is benoemd, de beslissingen van het Gerecht van de Europese Unie zou kunnen beïnvloeden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arrest van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses, C-64/16, EU:C:2018:117; arrest van 25 juli 2018, Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat), C-216/18 PPU, EU:C:2018:586; arrest van 26 maart 2020, (gevoegde zaken C-542/18 RX-II en C-543/18 RX-II, EU:C:2020:232; arrest van 6 oktober 2021, W.Ż (Kamer voor bijzondere controle en publieke zaken van de Sąd Najwyższy – Benoeming), zaak C-487/19, EU:C:2021:798; arrest van 19 november 2019, A. K. e.a. (Onafhankelijkheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy), gevoegde zaken C 585/18, C 624/18 en C 625/18, EU:C:2019:982; EHRM (Grote Kamer), arrest van 1 december 2020, IJsland.

Specifiek beleidsterrein: BZ, JenV