C-121/11, Pro-Braine ASBL e.a. tegen de Gemeente Kasteelbrakel, arrest van 19 april 2012

Contentverzamelaar

C-121/11, Pro-Braine ASBL e.a. tegen de Gemeente Kasteelbrakel, arrest van 19 april 2012

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 19 april 2012, C-121/11, Pro-Braine ASBL e.a. tegen de Gemeente Kasteelbrakel.

Betrokken departementen: I&M, EZ en BZK

Sleutelwoorden
Richtlijn 1999/31/EG  – Storten van afvalstoffen – Richtlijn 85/337/EEG (de ‘merrichtlijn’) – Zonder milieueffectbeoordeling genomen besluit tot voortzetting van exploitatie van stortplaats waarvoor vergunning is verleend – Begrip ‘vergunning’- Materiële ingrepen

Beleidsrelevantie
Bij een besluit over de voortzetting van activiteiten die onder de mer-richtlijn vallen, is niet altijd een mer-beoordeling of een MER vereist. Dit is slechts het geval voor zover in dat besluit  toestemming wordt gegeven voor wijziging of uitbreiding van de installatie of de plaats door werken of ingrepen die de materiële toestand ervan veranderen, en dit aanzienlijke nadelige milieugevolgen kan hebben.  

Samenvatting
In 1979 is vergunning verleend voor de exploitatie van een stortplaats voor afvalstoffen die eind 2009 afloopt. Naar aanleiding van een op verzoek van de gemeente Kasteelbrakel (BE), ingediend aanpassingsplan, heeft de gemeente toestemming gegeven om de exploitatie van de stortplaats voort te zetten en heeft ze de bestaande exploitatievoorwaarden ingetrokken en door nieuwe vervangen. Tegen dit besluit is Pro Braine bij de Belgische Raad van State in beroep gegaan. Pro Braine meent dat de gemeente het besluit niet had kunnen nemen zonder een voorafgaande mer beoordeling. De Belgische rechter vraagt het Hof of de definitieve beslissing tot voortzetting van de exploitatie van een bestaande stortplaats waarvoor al  vergunning is verleend  in overeenstemming met  artikel 14, sub b, van de richtlijn voor het storten van afvalstoffen, een ‘vergunning’ is in de zin van artikel 1, lid 2, van de merrichtlijn. Het Hof geeft een tekstuele uitleg aan het begrip vergunning. Een ‘vergunning’ wordt in de merrichtlijn gedefinieerd als “het besluit van de bevoegde instantie of instanties waardoor de opdrachtgever het recht verkrijgt om het project uit te voeren”. Uit de bijlagen van de merrichtlijn volgt dat ook de wijziging of uitbreiding van een stortplaats voor afvalstoffen een ‘project’ kan zijn, voor zover zij aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu. Werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen, zijn volgens de rechtspraak een ‘project’. De enkele verlenging van een bestaande exploitatievergunning, zonder dat sprake is van werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen, kan niet als een ‘project’ in de zin van artikel 1, lid 2, van de merrichtlijn worden beschouwd. Het Hof overweegt dat dit besluit  alleen als  vergunning  in de zin van dat artikel kan worden beschouwd, als (blijkens het aanpassingsplan op grond waarvan  de definitieve beslissing is genomen) sprake is van een wijziging of uitbreiding van de stortplaats door werken of ingrepen die de materiële toestand ervan wijzigen en dit aanzienlijke nadelige milieueffecten kan hebben. Het Hof beschikt over onvoldoende informatie om dat te kunnen beoordelen. De verwijzende rechter moet nagaan of in het besluit toestemming is gegeven voor wijziging of uitbreiding van de stortplaats door werken of ingrepen die de materiële toestand veranderen en of dit aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Daarbij moet hij rekening houden met het feit dat het besluit is bedoeld om de bestaande stortplaats in overeenstemming te brengen met de richtlijn storten en dus deel uitmaakt van een milieubeschermingsbeleid.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Het Hof verduidelijkt in hoeverre bij voortzetting van bestaande activiteiten sprake is van een mer(-beoordelings)plichtige activiteit. In zaak C-275/09 (uitspraak 17 november 2011, Brussels Hoofdstedelijk gewest tegen Vlaams gewest) oordeelde het Hof al dat bij een nieuwe vergunning voor de exploitatie van een al aangelegd vliegveld, dat er zonder fysieke ingrepen geen sprake is van een mer(-beoordelings)plichtig project. Overigens geldt dit niet als een mer van het project eerder ten onrechte achterwege is gebleven. Uit de onderhavige arresten volgt dat in gevallen waarin het bevoegd gezag bij bestaande projecten voor de verlening van een nieuwe (al dan niet tijdelijke) (omgevings)vergunning of ontheffing een mer-beoordeling uitvoert of een MER maakt, ruimte kan zijn voor verlichting van bestuurlijke en administratieve lasten. Zo hoeft bijvoorbeeld de verlenging of nieuwe vaststelling van een bestemmingsplan voor reeds gerealiseerde mer-(beoordelings)plichtige projecten geen mer (beoordelings)plichtig besluit te zijn, wanneer de materiële toestand  van deze projecten niet is veranderd.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisname aan de betrokken ministers met het verzoek aan de minister van BZK dit fiche tevens door te sturen aan het IPO en de VNG.

Klik hier voor het volledige dossier van het arrest.