C-123/15 Feilen
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 1 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 17 mei 2015 Schriftelijke opmerkingen: 17 juni 2015 Trefwoorden: belastingen (erfenis); vrij kapitaalverkeer Onderwerp: VWEU artikel 63 en 65 (vrij kapitaalverkeer)
Verzoeker Max-Heinz Feilen is enig erfgenaam van zijn moeder die op 20-01-2007 is overleden. De moeder (M) woonde samen met haar dochter (D) in OOS; na het overlijden van D in 2004 vestigde M zich in DUI. De nalatenschap van D werd pas na overlijden van M verdeeld. Over het deel dat M van D erft worden door verzoeker in OOS successierechten betaald. Deze successierechten declareert hij in DUI in zijn aangifte erfbelasting als nalatenschapsschuld en hij verzoekt op grond van de tweevoudige verkrijging van dezelfde vermogensbestanddelen door personen van tariefgroep I om vermindering van de successierechten. De belastingdienst (verweerster) honoreert de aftrek als nalatenschapsschuld maar weigert de gevraagde vermindering toe te passen. Verzoekers bezwaar en beroep slagen niet. Verweerster stelt dat geen sprake is van een aan de DUI erfbelasting onderworpen eerdere verkrijging. Die was immers in OOS belast. Verzoekers moeder en zuster waren geen DUI ingezetenen en de nalatenschap betreft geen binnenlands vermogen. Verweerster ziet geen schending van de vrijheid van kapitaalverkeer. De zaak ligt nu voor in ‘Revision’ bij de verwijzende rechter.
De verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) constateert dat volgens de DUI wet op de nalatenschapsbelasting verzoeker geen recht heeft op de gevraagde belastingvermindering omdat hij niet aan de daarin gestelde voorwaarde voldoet. De vraag is of verzoeker zich met succes kan beroepen op het vrije verkeer van kapitaal. Uit vaste rechtspraak van het HvJEU leidt hij af dat door de verkrijging van buitenlandse vermogensbestanddelen de door verzoeker verkregen erfenis niet als een zuiver binnenlandse gebeurtenis kan worden beschouwd; deze valt daarom onder de bepalingen van het vrije kapitaalverkeer. In beginsel vormt de betreffende regel in de DUI nalatenschapswet een verboden beperking van het vrije kapitaalverkeer. Daarnaast is sprake van ongelijke behandeling bij verkrijging van buitenlandse vermogensbestanddelen, waarover zoals in verzoekers geval al erfbelasting geheven is door een andere EULS. Omdat de verwijzende rechter geen grond ziet voor een dwingende reden van algemeen belang als rechtvaardiging voor de geconstateerde beperking legt hij de volgende vraag voor aan het HvJEU: “Staat de vrijheid van kapitaalverkeer van artikel 63, lid 1, juncto artikel 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in de weg aan een regeling van een lidstaat die, in het geval van een verkrijging bij versterf door personen van een bepaalde tariefgroep, in een vermindering van de erfbelasting voorziet indien de nalatenschap vermogensbestanddelen omvat die in de loop van een periode van tien jaar vóór de verkrijging reeds door een persoon van die tariefgroep zijn verkregen en in die lidstaat erfbelasting is geheven ter zake van deze eerdere verkrijging, terwijl een vermindering is uitgesloten wanneer ter zake van de eerdere verkrijging erfbelasting is geheven in een andere lidstaat?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-256/06 Jäger; C-11/07 Eckelkamp; C-43/07 Arens-Sikken; C-510/08 Mattner; C-181/12 Welte; C-211/13 CIE/DUI Specifiek beleidsterrein: FIN