C-127/22 Balgarska telekomunikatsionna kompania
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 27 april 2022 Schriftelijke opmerkingen: 13 juni 2022
Trefwoorden : belasting, btw, afdanken van goederen, afval
Onderwerp : Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Feiten:
Het Bulgaarse bedrijf BTK EAD verstrekt telecommunicatiediensten. Het bedrijf heeft herzieningen van de aftrek toegepast en heeft investeringsgoederen afgedankt of buiten gebruik gesteld. BTK EAD heeft een verzoek tot verrekening en teruggaaf ingediend dat uiteindelijk door de belastingdienst is afgewezen. Bij de rechter in eerste aanleg is het beroep van het bedrijf tegen de vaststelling van de btw verworpen. Het bleek namelijk dat het bedrijf de afgedankte goederen had gebruikt voor haar bedrijfsactiviteit terwijl de goederen in de boekhouding waren opgenomen als voorraden, waarop geen afschrijvingen worden toegepast. De bestreden aanslag was volgens de bestuursrechter dus rechtmatig. Het bedrijf heeft vervolgens een cassatieberoep ingeleid bij de hoogste bestuursrechter.
Overweging:
De verwijzende rechter merkt op dat de vraag of het afdanken van goederen voor het bepalen van het bedrag dat in aftrek mag worden genomen, nog niet aan de orde is geweest in de rechtspraak. De verwijzende rechter vraagt zich met betrekking tot artikel 185 van de richtlijn af of de aftrek moet worden herzien wanneer goederen worden afgedankt, ook al worden zij later als afval verkocht. Met betrekking tot de betekenis van het begrip ‘afval’ rijst de vraag of artikel 80, lid 2, van de Bulgaarse wet op de belasting over de toegevoegde waarde, een maatregel in de zin van artikel 189, onder c) van de richtlijn vormt.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat het afdanken van goederen in de zin van het niet langer opnemen van economische goederen of voorraden in de balans van de belastingplichtige, op grond dat zij naar verwachting geen economische voordelen meer zullen opleveren omdat zij bijvoorbeeld versleten, gebrekkig of ongeschikt zijn, of niet voor het beoogde doel kunnen worden gebruikt, neerkomt op een wijziging die zich na de btw-aangifte overeenkomstig de (Bulgaarse wet op de belasting over de toegevoegde waarde; hierna: “ZDDS”) heeft voorgedaan in de elementen die in aanmerking zijn genomen voor het bepalen van het bedrag van de aftrek met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde die reeds bij de aankoop van de goederen was betaald, hetgeen de verplichting inhoudt om de aftrek te herzien wanneer de afgedankte goederen vervolgens als in bijlage 2 genoemde goederen zijn verkocht, wat een belastbare levering vormt?
2) Moet artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat het afdanken van goederen in de zin van het niet langer opnemen van economische goederen of voorraden in de balans van de belastingplichtige, op grond dat zij naar verwachting geen economische voordelen meer zullen opleveren omdat zij bijvoorbeeld versleten, gebrekkig of ongeschikt zijn, of niet voor het beoogde doel kunnen worden gebruikt, neerkomt op een wijziging die zich na de btw-aangifte overeenkomstig de ZDDS heeft voorgedaan in de elementen die in aanmerking zijn genomen voor het bepalen van het bedrag van
de aftrek met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde die reeds bij de aankoop van de goederen was betaald, wat de verplichting inhoudt om de aftrek te herzien wanneer de afgedankte goederen vervolgens zijn vernietigd of verwijderd en dat naar behoren is bewezen en aangetoond?
3) Indien de eerste of de tweede vraag, dan wel beide vragen bevestigend worden beantwoord, moet artikel 185, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG dan aldus worden uitgelegd dat het afdanken van goederen onder de bovengenoemde omstandigheden een geval van naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging of verlies van een goed vormt, waarbij geen verplichting ontstaat om de aftrek met betrekking tot de bij de verwerving van de goederen betaalde btw te herzien?
4) Moet artikel 185, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG aldus worden uitgelegd dat er in geval van naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging of verlies van een goed slechts van herziening van de aftrek kan worden afgezien wanneer de vernietiging of het verlies werd veroorzaakt door gebeurtenissen die buiten de controle van de belastingplichtige liggen en door hem niet konden worden voorzien of voorkomen?
5) Indien de eerste of de tweede vraag, dan wel beide vragen ontkennend worden beantwoord, staat artikel 185, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG dan in de weg aan een nationale regeling als die van respectievelijk artikel 79, lid 3, ZDDS, in de versie die van kracht was tot en met 31 december 2016, en artikel 79, lid 1, ZDDS, in de versie die sinds 1 januari 2017 van kracht is, die voor het afdanken van goederen voorziet in de verplichting tot herziening van de aftrek, ook al zijn de goederen vervolgens verkocht – wat een belastbare levering van goederen in de zin van bijlage 2 is – dan wel vernietigd of verwijderd en is dat naar behoren bewezen en aangetoond?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Stichting Schoonzicht ( С -791/18), (C-229/15), Mydibel (C-201/18), Gmina Ryjewo (C-140/17), CTT - Correios de Portugal (C-661/18), World Comm Trading Gfz (C-684/18), ITH Comercial Timişoara (C-734/19), Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Suceava e.a. (C-182/20), E. (Btw-Verlaging van de maatstaf van heffing) ( С -335/19) SEB bankas (C-532/16), T-2 (C-396/16), Finanzamt Bad Neuenahr-Ahrweiler (C-374/19), (C-661/16), TETS Haskovo ( С -234/11), PIGI ( С -550/11), Gran Via Moineşti (C-257/11), Kreissparkasse Wiedenbrück (C-186/15), Imofloresmira – Investimentos Imobiliários (C-672/16) en Skellefteå Industrihus (C-248/20)
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal