C-128/13 Cruz et Companhia
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 16 mei 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 2 juni 2013 Schriftelijke opmerkingen: 2 juli 2013 Trefwoorden: landbouw; exportrestitutie
Onderwerp: - Verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten; - Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten in
Verzoekster is wijnhandelaar. Zij exporteert wijn naar Angola tegen een lagere prijs dan zij op de EU-markt had kunnen krijg. Zij vraagt bij INGA, het Nationaal instituut voor agrarische interventies en garanties (inmiddels vervangen door IFAP, instituut tot financiering van landbouw en visserij) eerste verweerster, vooruitbetaling van de restituties waarvoor zij de nodige documenten overlegt. Zij ontvangt een bankgarantie van tweede verweerster Caixa Central de Crédito Agricola Mutuo (Centrale kas voor landbouwkrediet). Verzoekster vraagt de uitvoerrestitutie aan bij IFAP onder overlegging van de benodigde documenten. Ondertussen wordt er een controle uitgevoerd en naar aanleiding daarvan moet verzoekster de restituties terugbetalen; zo niet dan zal de bankgarantie uitgewonnen worden. Maar volgens verzoekster was deze bankgarantie uitsluitend bedoeld om te verzekeren dat de export binnen een bepaalde termijn zou worden verricht, en had zij niets van doen met latere controles van de conformiteit van de uitgevoerde goederen. Verzoekster is dan ook van mening dat het voorwerp van de betrokken zekerheid is tenietgegaan toen uitgevoerde goederen in Angola werden ingeklaard. Zij gaat in beroep tegen de beslissing van INGA maar zowel in deze zaak als het hoger beroep wordt haar eis afgewezen.
Om uitspraak in de zaak te kunnen doen heeft de verwijzende POR-rechter nadere uitleg nodig over artikel 4, lid 1, van Vo. (EEG) nr 3665/87. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1) Moet de gestelde zekerheid bij vooruitbetaling van de restitutie geacht worden te zijn vervallen wanneer blijkt dat de exporteur de documenten inzake de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer heeft overgelegd en het bewijs heeft geleverd dat de goederen het douanegebied van de Gemeenschap binnen de maximumtermijn van 60 dagen na die aanvaarding hebben verlaten? 2) Geldt dit a fortiori wanneer de exporteur eveneens heeft bewezen dat die goederen in het derde land van invoer zijn ingeklaard? 3) Of moet daarentegen worden aangenomen dat voor de vrijgave van de zekerheid niet enkel aan genoemde voorwaarden moet worden voldaan, maar dat ook is vereist dat de staat niet over het recht beschikt om de vooruitbetaalde restitutie op enige andere – met onregelmatigheden bij de uitvoer verband houdende – grond terug te vorderen? Specifiek beleidsterrein: EZ