C-130/15 National Exhibition Centre
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 4 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 20 mei 2015 Schriftelijke opmerkingen: 20 juni 2015 Trefwoorden: btw (vrijstellingen) Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Verzoekster is eigenaresse en beheerster van een locatie voor tentoonstellingen, beurzen, concerten, e.d. (NEC) in Birmingham. Meestal verhuurt zij de locaties, maar verkoopt wel de entreekaartjes via haar kaartverkoopbureau. Zij treedt dan namens de organisator (lastgever) van de evenementen op als diens officiële vertegenwoordiger (lasthebber). Verkoop geschiedt op diverse manieren: telefonisch via het callcenter van NEC, via de website van NEC, per post, persoonlijk aan het loket. Verzoekster rekende eerst slechts voor enkele betaalwijzen boekingskosten voor de door haar verrichten diensten. Sinds augustus 2003 worden boekingskosten in rekening gebracht voor alle betalingen die per kredietkaart worden verricht, ongeacht de wijze van aankoop. Het geschil gaat om vrijstelling van btw voor deze boekingskosten die ongeveer 10% van de verkoopprijs uitmaken. De ‘gang’ van een verkooptransactie wordt in de verwijzingsbeschikking stapsgewijs uiteengezet, zie punt 13. Voor de financiële transacties wordt ook (net als in zaak C-607/14 Bookit, ook een zaak van een VK-rechter) gebruik gemaakt van een ‘merchant aquirer’ aan wie commissie verschuldigd is. Verzoekster vraagt over de periode augustus 1999 - april 2002 de in haar ogen teveel afgedragen btw over de boekingskosten terug. Maar zoals ook al verzoeken over eerdere periodes wijst de belastingdienst (verweerster) de vordering af. Verweerster stelt dat de boekingskosten een tegenprestatie zijn voor diensten waarvoor het standaardtarief btw geldt. Verzoekster gaat in beroep, waar de rechter oordeelt dat verzoekster een kaartverwerkende dienst verleent; de kosten die zij daarvoor aan haar klanten in rekening brengt zijn vrijgesteld van btw omdat zij een tegenprestatie zijn voor een vrijgestelde financiële dienst in de zin van artikel 13B, onder d), punt 3 van de Zesde btw-RL. Verweerster stelt hoger beroep in bij de verwijzende rechter.
Voor de verwijzende VK rechter (Upper Tribunal - Tax and Chancery Chamber) is de kernvraag of de btw-vrijstelling in artikel 13B, onder d), punt 3, van de Zesde richtlijn voor „transacties [...] betreffende [...] betalingen, overmakingen” van toepassing is op een aan klanten verleende dienst die bestaat in de verwerking van betalingen met debet- en kredietkaarten door die klanten ten behoeve van een andere partij (de organisator van het evenement). Hij besluit het HvJEU de volgende vragen voor te leggen: 1. Wat zijn, voor de btw-vrijstelling in artikel 13B, onder d), punt 3, van de Zesde richtlijn (richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag) zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in het arrest Sparekassernes Datacenter/Skatteministeriet, C-2/95 (EU:C: 1997:278), de relevante beginselen die moeten worden toegepast bij de bepaling of een dienst „leid[t] tot een overmaking van geld en [...] dus juridische en financiële wijzigingen meebreng[t]” in de zin van punt 66 van dat arrest? In het bijzonder: 1.1. Is de vrijstelling van toepassing op een dienst zoals die in de onderhavige zaak door de belastingplichtige wordt verricht, waarbij de belastingplichtige geen rekeningen onder zijn controle debiteert of crediteert, maar die, wanneer een overmaking van geld plaatsvindt, oorzakelijk is voor de overmaking, die door een onafhankelijke financiële instelling wordt verricht? 1.2. In het geval van betaling per krediet- of debetkaart, maakt het voor het antwoord op vraag 1.1 verschil of de dienstverrichter autorisatiecodes zelf rechtstreeks van de bank van de kaarthouder dan wel via zijn merchant acquirer verkrijgt? 1.3. Op basis van welke factoren moet worden onderscheiden tussen (a) een dienst die bestaat in het verstrekken van financiële informatie zonder welke geen betaling zou plaatsvinden maar die niet onder de vrijstelling valt (zoals in het arrest Nordea Pankki Suomi Oy, C-350/10, (EU:C:2011:532), en (b) een gegevensverwerkingsdienst die de functie van overmaking van geld vervult en die volgens het Hof van Justitie derhalve binnen de werkingssfeer van de vrijstelling kan vallen (zoals in punt 66 van het arrest SDC)? 2. Wat zijn de relevante beginselen die moeten worden toegepast om te bepalen of een dienst zoals die in de onderhavige zaak door de belastingplichtige wordt verricht, al dan niet onder de werkingssfeer van de uitzondering voor de „invordering van schuldvorderingen” in artikel 13B, onder d), punt 3, van de Zesde richtlijn? Inzonderheid, als een dienst waarbij betalingen worden verricht via een bepaalde methode (zoals een debet- of kredietkaart) volgens de beginselen van het arrest Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/AXA UK plc, C-175/09 (EU:C:2010:646) zou bestaan in de „invordering van schuldvorderingen” wanneer deze dienst wordt verleend aan degene aan wie de betaling verschuldigd is (de ontvanger), bestaat die dienst dan ook in de „invordering van schuldvorderingen” wanneer de dienst wordt verleend aan degene die de betaling verschuldigd is (de betaler)? Meer in het bijzonder, is er in de omstandigheden van de voorliggende zaak überhaupt sprake van „invordering” van een „schuldvordering”? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-175/09 AXA UK; C-350/10 Nordea Pankki Suomi Oy; Lopende zaak: C-607/14 Bookit Specifiek beleidsterrein: FIN