C-132/17 Peugeot Deutschland
Bijlage
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 4 mei 2017 Concept schriftelijke opmerkingen: 20 mei 2017 Schriftelijke opmerkingen: 20 juni 2017 Trefwoorden: audiovisuele mediadiensten; internetdiensten; vrij verkeer diensten Onderwerp: - VWEU artikel 56 en 57 (vrijheid dienstverlening) - richtlijn 89/552/EEG betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (Pb 1989, L 298, blz. 23); - richtlijn 1999/94/EG betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto’s; - richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten. Verzoekster vertegenwoordigt in DUI het automerk Peugeot. Zij heeft op YouTube een videokanaal waarop zij op 17-02-2014 een kort reclamefilmpje heeft geplaatst waarin een nieuw model wordt aangeprezen vooral wat betreft de kracht van de motor. Verweerster (Deutsche Umwelthilfe) stelt dat verzoekster verplicht was daarbij informatie over het officiële brandstofverbruik en CO2-uitstoot te verstrekken. Zij vraagt de rechter verzoekster te verbieden de filmpjes zonder deze aanvullingen te tonen. Verzoekster wordt veroordeeld en in hoger beroep blijft de uitspraak in stand. Verzoekster vraagt ‘Revision’ waar zij haar afwijzing van de vordering handhaaft. De verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) stelt vast dat de uitkomst van de zaak afhangt van de uitleg van artikel 1.1 a) van RL 2010/13: een audiovisuele mediadienst is een dienst in de zin van VWEU artikelen 56 en 57 die valt onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie via elektronische communicatienetwerken in de zin van artikel 2 a) van RL 2002/21/EG. Volgens DUI regelgeving bestaat de verplichting informatie te verstrekken over het officiële brandstofverbruik en CO2-uitstoot en is de uitzondering in genoemd artikel van RL 2010/13 niet van toepassing. In de rechtspraak is echter de vraag hoe het begrip ‘audiovisuele mediadienst’ in de zin van artikel 1.1 a) ii) van de RL moet worden opgevat, en of een YouTube-kanaal zoals dat van verzoekster als een dergelijke audiovisuele mediadienst moet worden aangemerkt, nog niet beantwoord. Er is in DUI recht onderscheid gemaakt tussen al dan niet meningsvormende mediadiensten. In geval van verzoekster gaat het om reclame, niet om meningsvorming. De reclame-specifieke informatieplicht (voortvloeiend uit RL 1999/94) wordt enkel opgelegd aan reclamemakers voor producten en diensten, maar niet aan degenen die diensten aanbieden die vooral bedoeld zijn voor meningsvorming, en in dat kader ook reclame in hun uitzendingen opnemen ter financiering van hun aanbod. De vraag is of internetdienst ‘YouTube’ een audiovisuele mediadienst is in de zin van artikel 1.1 a) van RL 2010/13. Hij verwijst ook naar de AG-conclusie in zaak C-347/14. In RL 1999/94 is geregeld dat informatie over brandstofverbruik en CO2-uitstoot voor nieuwe modellen personenauto’s op het verkooppunt beschikbaar moet zijn in de vorm van reclamemateriaal (drukwerk) en overige reclamemiddelen. Er is geen uitdrukkelijke regeling op grond waarvan bij reclame voor nieuwe personenauto’s op tv, radio of internet en op elektronische opslagmedia informatie over brandstofverbruik en CO2-uitstoot moet worden verstrekt. De EURCIE heeft wel een aanbeveling (26-03-2003) uitgebracht die informatie ook in langs elektronische weg verspreid materiaal op te nemen. De DUI regelgever heeft vervolgens bepaald dat reclame voor nieuwe personenauto’s in radiodiensten en audiovisuele mediadiensten is uitgezonderd van de werkingssfeer van de Wet energieverbruik personenauto’s. Voor de verwijzende rechter valt het niet uit te sluiten dat verzoekster een audiovisuele mediadienst in de zin van genoemd RL-artikel aanbiedt. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor: “Biedt degene die bij de internetdienst YouTube een videokanaal heeft waarop internetgebruikers korte reclamevideo’s voor nieuwe modellen personenauto’s ter beschikking worden gesteld, een audiovisuele mediadienst aan in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/13/EU?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-347/14 New Media Online; Specifiek beleidsterrein: OCW, EZ