C-134/22 G GmbH
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 20 april 2022 Schriftelijke opmerkingen: 6 juni 2022
Trefwoorden : collectief ontslag; informatieplicht;
Onderwerp :
• Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag;
Feiten:
Verzoeker was sinds 1981 bij de schuldenaar als lasser in dienst. Bij beslissing van 01-10-2019 is de insolventieprocedure m.b.t. het vermogen van de schuldenaar ingeleid. Verweerder heeft de positie van de werkgever als door de rechter aangewezen curator uit hoofde van zijn ambt overgenomen en de functie van werkgever voor de deur van de insolventieprocedure vervuld. Op 17-01-2020 is beslist dat alle bedrijfsactiviteiten van de schuldenaar zouden worden gestaakt. In dit verband was het ontslag van meer dan 10% van de 195 werknemers gepland. Na het besluit tot stillegging is met de bij de schuldenaar gevormde ondernemingsraad over een belangencompromis onderhandeld. Indien de voorgenomen maatregel een collectief ontslag in de zin van richtlijn 98/59 is, moet ook de raadplegingsprocedure met de bevoegde vertegenwoordigers van de werknemers worden uitgevoerd (ondernemingsraad). In zijn definitieve standpuntbepaling van 22 januari 2020 heeft de ondernemingsraad verklaard dat hij geen mogelijkheden zag om de voorgenomen ontslagen te voorkomen. Het arbeidsbureau van de verzoeker heeft echter geen afschrift van de mededeling aan de ondernemingsraad ontvangen, hetgeen in strijd is met artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 98/59. Later is het arbeidsbureau van verzoeker naar behoren van het collectieve ontslag op de hoogte gesteld. Het dienstverband van verzoeker is daarna beëindigd. Verzoeker stelt dat het ontslag nietig is. Hij heeft dit gebaseerd op het feit dat de schuldenaar het arbeidsbureau geen afschrift van de mededeling aan de ondernemingsraad heeft doen toekomen. Verweerder bestrijdt dat dit lijdt tot nietigheid van het ontslag.
Overweging:
De beslechting van het geding hangt uitsluitend af van de vraag of het ontslag nietig is wegens de aan de orde zijnde niet-nakoming van de verplichting uit hoofde van artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 98/59. Om te kunnen beslissen of deze verplichting als een wettelijk verbod in de zin van het nationale recht dient te worden beschouwd moet, bij gebreke van een uitdrukkelijk neergelegd verbod, het beschermingsdoel van artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 98/59 worden bepaald.
Prejudiciële vragen:
Welk doel heeft artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, volgens hetwelk de werkgever verplicht is de bevoegde overheidsinstantie een afschrift te doen toekomen van ten minste de in de eerste alinea, onder b), i) tot en met v), genoemde gegevens van de schriftelijke mededeling aan de vertegenwoordigers van de werknemers?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-201/15); (C-12/08); (C-63/08); (C-378/07 – C-380/07); (C-561/19); (C-229/14); (C-250/97); (C-188/03);
Specifiek beleidsterrein: SZW;