C-135/15 Nikiforidis
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijizngsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 14 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 30 mei 2015 Schriftelijke opmerkingen: 30 juni 2015 Trefwoorden: Rome-I Vo.; EEX Onderwerp - VEU artikel 4 lid 3 (loyale samenwerking) - Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken; - Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)
Verzoeker werkt als leraar aan de door GRI gefinancierde Griechische Volksschule in Neurenberg/DUI. Hij eist van GRI (verweerder) voor de periode oktober 2010 – december 2012 aanvullend salaris omdat verweerder zijn salaris heeft verlaagd (met in totaal € 20 262,32) op grond van GRI wetgeving. Voor 2010 werd zijn salaris altijd conform de DUI cao uitbetaald. Verweerder beroept zich op de met de trojka gemaakte afspraken. De verwijzende DUI rechter (Bundesarbeitsgericht) moet allereerst nagaan of de in 1996 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst onder de Rome I-Vo. valt (dan wel onder oud DUI privaatrecht) en zo ja wenst hij verduidelijking van artikel 9 lid 3 van de Vo. Hij vraagt zich ook af of het in VEU artikel 4, lid 3, verankerde beginsel van loyale samenwerking van de EULS nationale rechters kan gebieden gevolg te geven aan bepalingen van bijzonder dwingend recht van andere EULS. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1. Is de Rome I-verordening volgens artikel 28 van die verordening uitsluitend dan van toepassing op arbeidsovereenkomsten wanneer de rechtsverhouding tot stand is gekomen door een na 16 december 2009 vastgestelde arbeidsovereenkomst, of leidt iedere latere overeenstemming tussen de overeenkomstsluitende partijen om de arbeidsovereenkomst gewijzigd of ongewijzigd voort te zetten, tot toepasbaarheid van de verordening? 2. Sluit artikel 9, lid 3, van de Rome I-verordening alleen de rechtstreekse toepassing uit van bepalingen van bijzonder dwingend recht van een derde staat waar de verbintenissen die voortvloeien uit de overeenkomst niet moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, of sluit het ook uit dat indirect rekening wordt gehouden met die bepalingen van bijzonder dwingend recht in het recht van de staat onder het recht waarvan de overeenkomst valt? 3. Is het in artikel 4, lid 3, VEU verankerde beginsel van loyale samenwerking juridisch van betekenis voor de beslissing van nationale rechters om bepalingen van bijzonder dwingend recht van een andere lidstaat direct of indirect toe te passen? Specifiek beleidsterrein: VenJ