C-135/16 Georgsmarienhütte ea
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 26 april 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 12 mei 2016 Schriftelijke opmerkingen: 12 juni 2016 Trefwoorden: (hernieuwbare) energie; staatssteun Onderwerp: VWEU artikel 107 (staatssteun)
De vier verzoeksters zijn onderdeel van het Georgsmarienhütteconcern (staalindustrie). Het zijn ‘bijzonder energie-intensieve bedrijven’ die sinds 01-01-2012 een wettelijke mogelijkheid hebben bij de betreffende DUIaut (BAFA) te verzoeken om maximering van de ‘EEG-heffing’ (een heffing voor alle stroomverbruikers, ter bevordering van hernieuwbare energie). In de verwijzingsbeschikking worden de vier (vijf) niveaus van de DUI regeling beschreven. Voor alle vier verzoeksters is (in 2012 en 2013) bij ‘maximeringsbesluiten’ een bovengrens vastgesteld voor de EEG-heffing. Deze zijn bij besluiten van 25-11-2014 ingetrokken. Verzoeksters hebben daartegen bij BAFA bezwaar gemaakt, dat is afgewezen (03-12-2014). De intrekking vond plaats naar aanleiding van een besluit van de EURCIE van 25-11-2014 dat de door DUI gehanteerde speciale vergoedingsregeling voor 2013 en 2014 in beginsel in strijd is met VWEU artikel 108 lid 3 maar onder bepaalde voorwaarden toch verenigbaar is met de IM. Het gaat dan met name om de terugvorderingsverplichting. Omdat het om steun in strijd met het Unierecht gaat is bescherming van het gewettigd vertrouwen niet mogelijk.
De verwijzende DUI rechter (Bestuursrechter Frankfurt/Main) stelt vast dat verzoeksters de uitleg door de EURCIE van de VWEU artikelen 107 en 108 in twijfel trekken. Zij ontkennen voordeel en selectiviteit van de maatregel en wijzen erop dat bevordering van hernieuwbare energie in DUI zonder de maatregel niet denkbaar zou zijn. De rechter verwijst verder naar de door DUI bij het Gerecht aangespannen zaak T-47/15 DUI/CIE tot nietigverklaring van het besluit van de EURCIE (zie onderstaande tekst van het Pb). Op grond van VWEU artikel 288 is DUI echter verplicht het besluit uit te voeren. Of de maximering als steun moet worden aangemerkt hangt af van het antwoord op de vraag of de juridische beoordeling van de EURCIE in haar besluit van 25 november 2014, dat bij de kortingen op de EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen (in beginsel) sprake is van een steunmaatregel van de Staat of met staatsmiddelen bekostigd, die inzonderheid gelet op artikel 107, onder b) en c), VWEU niet verenigbaar is, juist is. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor: “Is het besluit van de Europese Commissie van 25 november 2014 [besluit van de Commissie van 25 november 2014 betreffende de steunmaatregel SA.33995 (2013/C) (ex 2013/NN) (ten uitvoer gelegd door Duitsland inzake steun voor hernieuwbare elektriciteit en voor energie-intensieve ondernemingen), C(2014) 8786 final] in strijd met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, doordat de Commissie de maximering van de EEG-heffing aanmerkt als steun in de zin van artikel 107 VWEU?” Specifiek beleidsterrein: EZ en IenM
Tekst PB
Beroep ingesteld op 2 februari 2015 – Bondsrepubliek Duitsland / Europese Commissie
(Zaak T-47/15)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, K. Petersen, en T. Lübbig, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
het besluit van de Commissie van 25 november 2014, C(2014) 8786 final, in de procedure „Staatssteun SA.33995 (2013) (ex 2013/NN) – Duitsland, bevordering van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen en verlaging van de EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen” overeenkomstig artikel 264 VWEU nietig verklaren;
verweerster verwijzen in de kosten.
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten
De Europese Commissie heeft de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, namelijk de wijze waarop het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet betreffende de voorrang van hernieuwbare energiebronnen) functioneert, onjuist beoordeeld, in het bijzonder wat betreft het stelsel van de financiële stromen op grond van die wet. Voorts heeft zij de rol van „de staat” als wetgever en als voor de toezichthouders verantwoordelijke instantie onjuist beoordeeld en daaruit ten onrechte afgeleid dat controle wordt uitgeoefend.
Tweede middel: geen „begunstiging” door de bijzondere compensatieregeling
De Europese Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast door in strijd met de rechtspraak van het Hof aan te nemen dat energie-intensieve ondernemingen worden begunstigd.
Derde middel: geen toekenning van de vermeende steun door de staat of vermeende steun niet met staatsmiddelen bekostigd
De Europese Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU eveneens onjuist toegepast door aan te nemen dat overheidsinstanties controle uitoefenen over het vermogen van de verschillende particuliere ondernemingen die bij het stelsel van het Gesetz [für] den Vorrang erneuerbarer Energien betrokken zijn.