C-136/25 Pemak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 8 april 2025 Schriftelijke opmerkingen: 25 mei 2025
Trefwoorden: tijdelijke arbeidsovereenkomsten, uitzendarbeid, inlenende onderneming, rechtsmisbruik
Onderwerp: Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid: art. 1(1), 3(1)(d) en art. 5(5).
De partijen zijn het oneens over de vraag of tussen hen een arbeidsverhouding is ontstaan wegens schending van de maximale duur van terbeschikkingstellingen op grond van nationale wetgeving. Verduidelijkt moet worden of de vervreemder en de verkrijger moeten worden beschouwd als één ‘inlenende onderneming’ bij de overgang van een vestiging, in de zin van richtlijn 2008/104.
Prejudiciële vragen: 1. Moeten bij de berekening van de maximale duur van terbeschikkingstelling die in het nationale recht is vastgesteld ter concretisering van het criterium „tijdelijk” in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2008/104/EG, de vervreemder en de verkrijger altijd worden beschouwd als één enkele „inlenende onderneming” in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/104/EG wanneer er sprake is van een overgang van onderneming?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Moeten bij de berekening van de maximale duur van terbeschikkingstelling die in het nationale recht is vastgesteld ter concretisering van het criterium „tijdelijk” in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2008/104/EG, de vervreemder en de verkrijger worden beschouwd als één enkele „inlenende onderneming” in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/104/EG wanneer er sprake is van een overgang van onderneming, de vervreemder en de verkrijger tot hetzelfde concern behoren en een en dezelfde uitzendkracht zonder onderbreking ter beschikking wordt gesteld voor een en dezelfde functie?
3. Indien de eerste en de tweede vraag ontkennend worden beantwoord: Moet er bij de beoordeling of de duur nog steeds als „tijdelijk” kan worden beschouwd wanneer er sprake is van achtereenvolgende opdrachten van een en dezelfde uitzendkracht (artikel 5, lid 5, van richtlijn 2008/104/EG) rekening worden gehouden met de overgang van de inlenende onderneming? Indien dit wordt bevestigd: op welke wijze?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-242/09 Albron Catering; C-232/20 Daimler.
Specifiek beleidsterrein: SZW