C-138/20 O.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 juli 2020 Schriftelijke opmerkingen: 22 augustus 2020
Trefwoorden : motorvoertuigen; emissies; manipulatie-instrument
Onderwerp :
- Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;
- Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;
- Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn);
- Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen;
Feiten:
Onderwerp van het geschil is hier – net als in zaak C-128/20 – het besturingssysteem in voertuigen dat afhankelijk van de temperatuur ingrijpt in het uitlaatgasreinigingssysteem. Verzoeker heeft een nieuw voertuig gekocht van verweerster (een voertuigfabrikant). Volgens verweerster voldoet het voertuig aan de voorwaarden voor indeling in de emissienorm “Euro 5” voor dieselvoertuigen. Het effect van de uitlaatgasrecirculatie komt alleen bij een temperatuur tussen 20-30° C volop tot uiting (thermovenster).
Verzoeker stelt dat het thermovenster een verboden manipulatie-instrument vormt en verzoekt om ontbinding van de koopovereenkomst. Verweerder heeft dit geweigerd. Het Duitse typegoedkeurings-instantie heeft tot op heden voor het litigieuze voertuig en voertuigen van hetzelfde type geen terugroeping gelast.
Overweging:
Verzoeker kan mogelijkerwijs rechten ontlenen aan “onrechtmatige daad”. In de eerste plaats moet er sprake zijn van schending van een “wettelijke regeling die strekt tot bescherming van een andere persoon”. Volgens de verwijzende rechter gaat het bij verordening 715/2007 om een dergelijke beschermingsregeling. Voorts zou er ook sprake kunnen zijn van “opzettelijke wederrechtelijke schadetoebrenging”. Voor een definitieve beslissing hierover moet echter de vraag worden beantwoord of verweerster daadwerkelijk gebruik maakt van een volgens verordening 715/2007 verboden manipulatie-instrument. Gelet op de uiteenlopende uitleggingspraktijk van de Duitse rechterlijke instanties bij de afhandeling van het “dieselschandaal”, zijn er twijfels gerezen over de uitlegging van verordening 715/2007 en richtlijn 2007/46. Deze twijfels kunnen alleen door een beslissing van het Hof worden weggenomen.
Prejudiciële vragen:
1. Uitlegging van het begrip „manipulatie-instrument”
1.1: Dient artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „constructieonderdeel” enkel en alleen betrekking heeft op mechanische onderdelen van een fysieke constructie?
Voor het geval dat vraag 1.1 ontkennend wordt beantwoord:
1.2: Dient artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het emissiecontrolesysteem enkel bestaat uit het achteraf in het motorblok ingebouwde antiverontreinigingssysteem [bijvoorbeeld in de vorm van dieseloxydatiekatalysatoren, dieseldeeltjesvanger(s) of NOxreductiekatalysatoren]
1.3: Dient artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het emissiecontrolesysteem betrekking heeft op emissiebeperkende maatregelen die zowel in als buiten de motor worden uitgevoerd?
2. Uitlegging van het begrip „normale gebruiksomstandigheden”
2.1: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „normale gebruiksomstandigheden” alleen de rijomstandigheden in het kader van de NEDC (Europese rijcyclus „New European Drive Cycle”) omschrijft?
Voor het geval dat vraag 2.1 ontkennend wordt beantwoord:
2.2: Dient artikel 4, lid 1, tweede alinea, juncto [artikel] 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat de fabrikanten moeten aantonen dat ook in het dagelijks gebruik wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden in bijlage I bij de verordening?
Voor het geval dat vraag 2.2 bevestigend wordt beantwoord:
2.3: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „normale gebruiksomstandigheden” de werkelijke rijomstandigheden in het dagelijks gebruik omschrijft?
Voor het geval dat vraag 2.3 ontkennend wordt beantwoord:
2.4: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) [nr. 715/2007] aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip „normale gebruiksomstandigheden” de werkelijke rijomstandigheden in het dagelijks gebruik bij een gemiddelde snelheid van 33,6 km/u en een maximumsnelheid van 120,00 km/u omschrijft?
3. Toelaatbaarheid van temperatuurgebonden emissiebeperkingsstrategieën
3.1: Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het verboden is om een voertuig zo uit te rusten dat de onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissies, zodanig ontworpen zijn dat de uitlaatgasrecirculatieapparatuur zo wordt geregeld dat [zij] alleen bij een temperatuur tussen 20 en 30 °C een emissiearme modus waarborgt en de werking ervan buiten dit temperatuurvenster geleidelijk wordt verminderd?
Voor het geval dat vraag 3.1 ontkennend wordt beantwoord:
3.2: Dient artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat een manipulatie-instrument tevens verboden is wanneer het buiten het temperatuurvenster van 20 tot 30 °C blijft functioneren om de motor te beschermen en de uitlaatgasrecirculatie daardoor aanzienlijk is verminderd.
4. Uitlegging van het begrip „nodig” in de zin van het uitzonderingsgeval
4.1: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat er alleen sprake is van noodzaak van het gebruik van manipulatie-instrumenten in de zin van de regeling wanneer zelfs door gebruik te maken van de spitstechnologie die ten tijde van de verlening van de typegoedkeuring voor het betrokken type voertuig beschikbaar was, de bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en de veilige werking van het voertuig niet kon[den] worden verzekerd?
Voor het geval dat vraag 4.1 ontkennend wordt beantwoord:
4.2: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) [nr. 715/2007] aldus te worden uitgelegd en toegepast dat er geen sprake is van noodzaak van het gebruik van manipulatie-instrumenten in de zin van de bepaling wanneer de in de motorbesturing opgeslagen parameters zo zijn gekozen dat het uitlaatgasreiningssysteem, doordat het temperatuurgebonden is, gedurende een groot deel van het jaar niet of slechts in beperkte mate wordt geactiveerd wegens de te verwachten gangbare temperaturen?
5. Uitlegging van het begrip „schade” in de zin van het uitzonderingsgeval
5.1: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat alleen de motor moet worden beschermd tegen schade?
5.2: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat het begrip schade niet aan de orde is als het om zogenoemde slijtstukken (zoals bijvoorbeeld de EGR-klep) gaat?
5.3: Dient artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat ook andere onderdelen van het voertuig, in het bijzonder de achteraf in de uitlaatpijp aangebrachte onderdelen [,] tegen schade of ongevallen moeten worden beschermd?
6. Rechtsgevolgen en beteugelende werking van schendingen van het Unierecht
6.1: Dienen artikel 4, lid 1, tweede alinea, artikel 4, lid 2, tweede alinea, artikel 5, lid 1 en lid 2, alsmede artikel 13 van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat daarbij op zijn minst ook de activa worden beschermd van de koper van een voertuig dat niet aan de eisen van verordening (EG) nr. 715/2007 voldoet? Voor het geval dat vraag 6.1 ontkennend wordt beantwoord:
6.2: Dienen artikel 4, lid 1, tweede alinea, artikel 4, lid 2, tweede alinea, artikel 5, lid 1 en lid 2, alsmede artikel 13 van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus te worden uitgelegd en toegepast dat de lidstaten een sanctiemechanisme moeten vaststellen, waarbij omwille van de nuttige werking een recht van beroep aan verkrijgers van voertuigen wordt verleend ter afdwinging van het Unierecht dat voorziet in marktregulering?
6.3: Dienen artikel 18, lid 1, en [artikel] 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG aldus te worden uitgelegd en toegepast dat de fabrikant zijn verplichting tot afgifte van een geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 18, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG niet nakomt wanneer hij een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 in het voertuig heeft ingebouwd en het in het verkeer brengen van een dergelijk voertuig schending oplevert van het verbod op verkoop zonder geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG?
6.4: Bestaat het doel en de opzet van verordening (EG) nr. 715/2007 en van richtlijn 2007/46/EG erin dat de in bijlage I bij verordening (EG) nr. 715/2007 vermelde grenswaarden en het certificaat van overeenstemming in de zin van artikel 18, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG juncto verordening (EG) nr. 385/2009 rechten ter bescherming van de koper in het leven roepen die van dien aard zijn dat niet-naleving van de kwaliteitsbevorderende grenswaarden van de verordening respectievelijk schending van het recht op verrekening van gebruiksvoordelen bij de teruggave van het voertuig aan de fabrikant volgens het Unierecht verboden is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-404/06; Commissie/Griekenland 68/88; C-253/00; C-91/92; 152/84; C-237/07;
Specifiek beleidsterrein: IenW