C-142/22 The Minister for Justice and Equality

Contentverzamelaar

C-142/22 The Minister for Justice and Equality

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    7 juni 2022

Trefwoorden : Europees aanhoudingsbevel; verdere vervolging; toestemming; gezag van gewijsde

Onderwerp :

•          Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: Kaderbesluit EAB)

Feiten:

OE is in 2017 bij beslissing van de Ierse rechter overgeleverd aan Nederland. Die overlevering vond plaats op grond van drie Europese aanhoudingsbevelen (hierna: EAB). Twee EAB’s waren uitgevaardigd door het arrondissementsparket Amsterdam en één EAB door een eenheid van het nationale parket. Destijds is geen bezwaar gemaakt door OE dat de EAB’s waren uitgevaardigd door Nederlandse officieren van justitie. OE is in Nederland veroordeeld voor de strafbare feiten waarvoor de EAB’S waren uitgevaardigd. Na die veroordeling hebben de Nederlandse autoriteiten de Ierse autoriteiten verzocht om toestemming voor de verdere vervolging van OE voor aanklachten die niet het voorwerp waren van de oorspronkelijke EAB’s. OE heeft bij de verwijzende rechter bezwaren aangevoerd tegen het verlenen van toestemming. Hij voerde aan dat het verzoek om toestemming afkomstig moet zijn van de ‘rechterlijke autoriteit’ die de oorspronkelijke EAB’s heeft uitgevaardigd. Gelet op een aantal recente arresten van het EU-Hof kunnen (Nederlandse) officieren van justitie niet (langer) worden aangemerkt als ‘rechterlijke autoriteit’. Die arresten zijn echter gewezen nadat de Ierse beslissing om OE op grond van de oorspronkelijke EAB’s over te leveren, gezag van gewijsde had verkregen.

Overweging:

De verwijzende rechter wil van het EU-Hof weten of een overgeleverde zich tijdens de toestemmingsprocedure mag beroepen op een argument inzake de status van de oorspronkelijke aanhoudingsbevelen. De status van de oorspronkelijke EAB’s is namelijk veranderd als gevolg van uitspraken van het EU-Hof die na de definitieve beëindiging van de overleveringsprocedure (op grond van de oorspronkelijke EAB’S) zijn gewezen. In die context wil de rechter weten wat de verhouding is tussen de overleveringsprocedure (op grond van de oorspronkelijke aanhoudingsbevelen) en de toestemmingsprocedure. Indien die procedures als afzonderlijke procedures worden beschouwd, verzet het gezag van gewijsde zich er niet tegen dat het argument inzake de status van de oorspronkelijke aanhoudingsbevelen wordt aangevoerd tijdens de toestemmingsprocedure. Indien de procedures echter nauw met elkaar samenhangen verzet het gezag van gewijsde zich ertegen dat het argument wordt aangevoerd.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 27 van het kaderbesluit aldus worden uitgelegd dat een beslissing tot overlevering van een persoon een rechtsverhouding doet ontstaan tussen deze persoon, de uitvoerende staat en de verzoekende staat, zodat alle kwesties die worden geacht definitief te zijn afgedaan in die beslissing, ook moeten worden beschouwd als afgedaan in het kader van de procedure tot verkrijging van toestemming voor vervolging of oplegging van straffen voor andere strafbare feiten?

2. Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, wordt dan het doeltreffendheidsbeginsel geschonden door een nationale procedureregel die als gevolg heeft dat de betrokkene wordt belet zich in het kader van het verzoek om toestemming te beroepen op een relevant arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat is gewezen na het bevel tot overlevering?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-508/18 en C-82/19 PPU (Openbaar Ministerie van Lubeck en Zwickau); C-510/19 (AZ); C-40/08 (Asturcom Telecomunicaciones); C-283/81 (Cilfit); C-561/19 (Italian Management en Catania Multiservizi);

Specifiek beleidsterrein: JenV