C-144/13, C-154/13 en C-160/13 VDP Dental Laboratory et Staatssecretaris van Financiën ea

Contentverzamelaar

C-144/13, C-154/13 en C-160/13 VDP Dental Laboratory et Staatssecretaris van Financiën ea

Gevoegde prejudiciële Hofzaken

Zie bijalge rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik op C-144/13 , C-154/13 en C-160/13 voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 juni 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   7 juli 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   7 augustus 2013
Trefwoorden: btw

Onderwerp:
- Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (Pb L 145, blz 1) (Zesde BTW-RL)
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

In zaak C-144/13
Handelt verzoekster VDP Dental Laboratory in tandprothesen. Zij heeft over tijdvakken in 2006 en 2008 btw voldaan en tegelijk bezwaar ingediend. Haar verzoek om teruggave is door de Inspecteur afgewezen. Rb Haarlem verklaart het door VDP ingestelde beroep voor het gedeelte over 2008 gegrond en gelast de Inspecteur tot teruggaaf over te gaan. Beide partijen gaan in cassatie voor het deel waarin zij in het ongelijk zijn gesteld.
Verzoekster laat tandprothesen zowel in als buiten NL, zelfs buiten de EU, vervaardigen naar afdrukken die zij van opdrachtgevende tandartsen ontvangt. Sinds 01-01-2008 is verzoekster tandtechnicus in de zin van artikel 132, lid 1, aanhef en letter e, van btw-richtlijn 2006. Zij is bij haar aangifte btw uitgegaan van de veronderstelling dat de in NL verrichte leveringen ingevolge artikel 11, lid 1, aanhef en letter g, onder 10 (tekst tot 1 januari 2008) van de Wob 1968 zijn vrijgesteld van btw. Tevens heeft zij, gezien het HvJ-arrest C-401/05 VDP, de in verband met de leveringen in rekening gebrachte btw in aftrek gebracht. Maar de Inspecteur meent dat verzoekster op grond van artikel 15, lid 2, van de Wob geen recht op aftrek toekomt (vrijstelling gevolgd door uitsluiting recht op aftrek).
Voor de levering van prothesen aan tandartsen in andere LS is verzoekster uitgegaan van het artikel in de Wob dat handelt over de zogenaamde verkoop op afstand. Zij heeft aangifte gedaan voor de verwerving van tandprothesen maar tegelijk bezwaar gemaakt tegen de te betalen btw. Zij meent deze volgens de op dat moment geldende tekst van RL 2006/112 niet verschuldigd te zijn. Verweerder (StasFIN) is van mening dat de intracommunautaire verwervingen niet van btw zijn vrijgesteld omdat de levering in het binnenland niet ‘in ieder geval’ is vrijgesteld van btw, waarmee volgens verweerder wordt bedoeld ‘in het algemeen’ en ‘zonder voorwaarden’.

In zaak C-154/13
Verzoeker ‘X’ heeft een tandartsenpraktijk. Hij verricht handelingen die volgens artikel 11, lid 1, aanhef en letter g, onder 1, van de Wob 1968 zijn vrijgesteld van btw. In de eerste negen maanden van 2008 betrekt verzoeker tandprothesen van een in DUI gevestigde tandtechnicus. Deze laatste brengt verzoeker geen btw in rekening over de geleverde zaken. Verzoeker doet dan ook geen btw-aangifte, maar de Inspecteur stelt dat hij belastbare intracommunautaire verwervingen heeft gedaan en legt hem een naheffingsaanslag op. De Rb oordeelt dat een redelijke uitleg van het betreffende artikel 17 juncto artikel 140 van RL 2006/112 meebrengt dat geen btw verschuldigd is. Daaraan doet volgens de Rb niet af dat DUI heeft gekozen voor de keuzemogelijkheid van artikel 370 van RL 2006/112 en de levering van tandprothesen niet met btw te belasten.
Ook hier stelt de Inspecteur dat de intracommunautaire verwervingen niet ‘in ieder geval’ zijn vrijgesteld. Het niet-vrijstellen zou ook zijn ingegeven om ontwijkingsgedrag te voorkomen.
In zaak C-160/13
Verzoekster is tandtecnhicus in de zin van de Wob 1968. Zij is tussenhandelaar in tandprothesen, die na vervaardiging in ZWE door haar moedermaatschappij (tevens tandtechnicus in de zin van de Wob)  in NL worden afgeleverd. Bij de bestellingen over december 2008 brengt het moederbedrijf verzoekster geen btw in rekening. Verzoekster voldoet de btw over de communautaire verwervingen op aangifte en maakt meteen bezwaar daar zij van mening is geen btw verschuldigd te zijn (artikel 17e, aanhef en letter a, van de Wob juncto artikel 140, aanhef en letter a, van R 2006/112). Verder is de zaak gelijk aan de vorige.

De door partijen neergelegde middelen roepen bij de verwijzende NL rechter (HR) verschillende vragen op. Hij legt in zaak C-144/13 twee vragen voor aan het HvJEU:
1. Moet artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn zo worden uitgelegd dat, indien een nationale wettelijke bepaling in strijd met de richtlijn voorziet in een vrijstelling (waarvoor het recht op aftrek is uitgesloten), de belastingplichtige met een beroep op artikel 17, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn recht op aftrek toekomt?
2. Moeten artikel 143, aanhef en letter a, en artikel 140, aanhef en letters a en b, van BTW-richtlijn 2006 zo worden uitgelegd dat de in deze bepalingen opgenomen vrijstellingen van btw niet gelden voor de invoer en de intracommunautaire verwerving van tandprothesen? Zo nee, is dan aan de toepassing van de vrijstellingen de voorwaarde verbonden dat de tandprothesen vanuit het buitenland zijn geleverd door een tandarts of tandtechnicus en/of zijn geleverd aan een tandarts of tandtechnicus?

In zaak C-154/13
luiden de vragen als volgt:
1. Moet artikel 140, aanhef en letters a en b, van btw-richtlijn 2006 zo worden uitgelegd dat de in deze bepaling opgenomen vrijstelling van btw niet geldt voor de intracommunautaire verwerving van tandprothesen? Zo nee, is dan aan de toepassing van de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat de tandprothesen vanuit het buitenland zijn geleverd dooreen tandarts of tandtechnicus en/of zijn geleverd aan een tandarts of tandtechnicus?
2. Zo de in artikel 140, aanhef en letters a en b, van btw-richtlijn 2006 opgenomen vrijstelling van btw (al dan niet onder de in vraag 1 omschreven voorwaarden) geldt voor de intracommunautaire verwerving van tandprothesen: geldt in lidstaten als Nederland die zich hebben geconformeerd aan de vrijstelling van artikel 132 van btw-richtlijn 2006, de vrijstelling dan ook voor de intracommunautaire verwerving van tandprothesen afkomstig uit een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de afwijkings- en overgangsregeling van artikel 370 van btw-richtlijn 2006?

In zaak C-160/13
stelt de HR alleen vraag 1 zoals hierboven voor zaak C-154/13

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-240/05 Eurodental Särl; C-401/05 VDP
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten