C-144/14 Cabinet Medical Veterinar Dr Tomoiagă Andrei
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 27 mei 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 13 juni 2014 Schriftelijke opmerkingen: 13 juli 2014 Trefwoorden: btw; fraude; rechtszekerheidsbeginsel
Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.
Verzoeker is een diergeneeskundige praktijk. Hij verleent op grond van enkele overeenkomsten tegen vergoeding diensten voor een veterinaire overheidsinstelling. Over de periode 01-10-2007 – 31-12-2010 krijgt verzoeker een btw-naheffing + een aanvullende aanslag. Verzoeker heeft volgens de belastingdienst over 2007 een omzet uit diergeneeskundige diensten behaald die hoger is dan de btw-vrijstellingsdrempel. Verzoeker gaat in beroep tegen dat besluit omdat hij meent dat veterinaire diensten in de litigieuze periode van btw waren vrijgesteld. Dit omdat niet uitdrukkelijk in de ROE btw-wet is vastgelegd welke categorieën medische verzorging (mensen of dieren) binnen de werkingssfeer van de vrijstelling vielen. Die twijfel is pas bij de inwerkingtreding van een nieuwe wet in januari 2010 weggenomen en heeft pas sinds die datum rechtsgevolgen. Verweerster (belastingdienst) is het daar niet mee eens omdat volgens haar in 2006 het belastingwetboek wezenlijk is gewijzigd in die zin dat diergeneeskundige diensten niet meer onder de uitzondering vallen. In de nieuwe versie wordt namelijk geen melding meer gemaakt van ‘verzorging van dieren’. Ook het door verzoeker genoemde wijzigingsdatum is volgens verweerster niet correct omdat dit al in een decreet van 2006 was geregeld.
De verwijzende ROE rechter constateert dat volgens een eerder ROE arrest diergeneeskundige diensten van vóór 31 december 2006 van btw vrijgesteld. Mede gelet op het grote belang dat hij hecht aan rechtszekerheid met name in belastingzaken legt de volgende vragen aan het HvJEU voor: 1) Moeten de artikelen 273 en 287, punt 18, van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat de nationale belastingautoriteit de plicht had een belastingplichtige voor de btw te registreren en hem te verplichten tot voldoening van de belasting en nakoming van de accessoire verplichtingen wegens overschrijding van de belastingvrijstellingsdrempel vanaf de datum waarop de belastingplichtige bij de bevoegde belastingautoriteit belastingaangiften heeft ingediend waaruit blijkt dat hij de btw-vrijstellingsdrempel heeft overschreden? 2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: staat het rechtszekerheidsbeginsel in de weg aan een nationale praktijk op grond waarvan de belastingautoriteit met terugwerkende kracht een belastingplichtige een btw-betalingsplicht oplegt op grond dat diergeneeskundige diensten niet zijn vrijgesteld van de btw en de vrijstellingsdrempel is overschreden in een situatie waarin: – de belastingautoriteit de belastingplichtige niet ambtshalve voor de btw heeft geregistreerd en hem geen btw-betalingsverplichting heeft opgelegd vanaf het moment van indiening van belastingaangiften waaruit blijkt dat hij de vrijstellingsdrempel heeft overschreden, maar pas in een later stadium, na wijziging bij H.G. nr. 1620/2009 van de nadere voorschriften voor de toepassing van het belastingwetboek in de zin dat de vrijstelling van artikel 141, lid 1, sub a, van het belastingwetboek niet van toepassing is op diergeneeskundige diensten, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 24 mei 1988, Commissie/Italië, 122/87, en voor het tijdvak dat voorafgaat aan die wijziging; – de belastingautoriteit vóór de wijziging van de nadere voorschriften voor de toepassing van het belastingwetboek bij H.G. nr. 1620/2009 in bovengenoemde zin door middel van de belastingaangiften van de belastingplichtige kennis had gekregen van de overschrijding van de vrijstellingsdrempel; – de belastingautoriteit vóór bekendmaking van H.G. nr. 1620/2009 binnen haar bevoegdheidssfeer – waartoe ook de belastingplichtige in het hoofdgeding behoort – geen bestuurlijk-fiscale handelingen heeft vastgesteld waarin is geconstateerd dat belastingplichtige diergeneeskundige praktijken zich na overschrijding van de btwvrijstellingsdrempel niet hebben geregistreerd voor de btw en deze praktijken dientengevolge een betalingsverplichting is opgelegd; – het arrest van het Hof van 24 mei 1988, Commissie/Italië, 122/87, gedurende het tijdvak dat voorafgaat aan de vaststelling en de inwerkingtreding van H.G. nr. 1620/2009, in het geheel niet in het Roemeens is gepubliceerd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-122/87 CIE/ITA; C-255/02 Halifax; C-161/06 Skoma-Lux Specifiek beleidsterrein: FIN