C-146/16 Verband Sozialer Wettbewerb
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie Termijnen: Motivering departement: 2 mei 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 18 mei 2016 Schriftelijke opmerkingen: 18 juni 2016 Trefwoorden: consumentenbescherming; oneerlijke handelspraktijken Onderwerp Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van (enz, Pb L 149, blz. 22)
Verzoekster, een bond van onder meer electro(nica)artikelen en postorderbedrijven die allerlei soorten goederen aanbieden, heeft verweerster DHL gedaagd wegens een advertentie in de ‘Bild am Sonntag’ van 02-12-2012. Verzoekster meent dat verweerster haar verplichting niet nakomt de identiteit en het geografische adres te vermelden ten behoeve van bezoekers aan het in de advertentie genoemde platform. De rechter wijst de vordering toe, maar in hoger beroep wordt die alsnog afgewezen omdat de rechter oordeelt dat de op de website gehanteerde methode met links in de rubriek ‘informatie over de aanbieder’ voor de consument voldoende herkenbaar is. Hij oordeelt ook dat het in alle rust van achter de computer aankopen doen niet is te vergelijken met kopen in een winkel, gadegeslagen door verkooppersoneel. Verzoekster vraagt en krijgt Revision.
Alvorens de verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) kan beslissen in de zaak vraagt hij nadere uitleg door het HvJEU van artikel 7, lid 4, onder b) van RL 2005/29. Om te beoordelen of verweerster zich schuldig maakt aan oneerlijke handelspraktijken moet worden gekeken of sprake is van het achterhouden van voor de consument essentiële informatie voor het nemen van een aankoopbesluit. De identiteit en het geografische adres van een aanbieder op internet worden beschouwd als essentiële informatie. De DUI wetgever heeft het in de RL gebruikte begrip ‘uitnodiging tot aankoop’ niet overgenomen en gekozen voor de omschrijving dat goederen of diensten zo worden aangeboden dat het een gemiddelde consument mogelijk wordt gemaakt om de transactie te sluiten en zo heeft ook het HvJEU in rechtspraak geoordeeld. In de gewraakte advertentie worden vijf concrete producten afgebeeld, hetgeen essentiële informatie is om al dan niet over te gaan tot aankoop. Daarvoor moeten geïnteresseerden de verkoopsite raadplegen. In jurisprudentie van het HvJEU is bepaald dat het raadplegen van een verkoopsite gelijkgesteld kan worden met het betreden van een winkel. Het verdient dan ook de voorkeur dat informatie betreffende identiteit en geografisch adres al in de advertentie is opgenomen. D verwijzende rechter twijfelt echter of dit op grond van de RL verplicht is. De aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt: 1. Moet de informatie betreffende het geografische adres en de identiteit van de handelaar in de zin van artikel 7, lid 4, onder b), van richtlijn 2005/29/EG al in de reclameadvertentie voor concrete producten in een gedrukt medium worden verstrekt, ook wanneer de consumenten de geadverteerde producten uitsluitend via een in de advertentie vermelde website van de adverterende onderneming kopen, en zij de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van de richtlijn noodzakelijke informatie eenvoudig op of via deze website kunnen verkrijgen? 2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang of de in het gedrukte medium adverterende onderneming voor de verkoop van eigen producten reclame maakt en voor de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29/EG noodzakelijke informatie rechtstreeks naar een eigen website verwijst, dan wel reclame maakt voor producten die door andere ondernemingen op een internetplatform van de adverteerder worden verkocht en de consument de in artikel 7, lid 4, van de richtlijn bedoelde informatie pas kan ontvangen na één of meerdere verdere stappen (klikken) via links naar de websites van deze andere ondernemingen, die uitsluitend beschikbaar zijn op de in de reclame vermelde website van de platformexploitant? Aangehaalde jurisprudentie: C-122/10 Ving Sverige; C-281/12 Trento Sviluppo Specifiek beleidsterrein: EZ