C-147/15 Edilizia Mastrodonato
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 29 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 15 juni 2015 Schriftelijke opmerkingen: 15 juli 2015 Trefwoorden: milieu; afvalstoffen Onderwerp - Richtlijn 1999/31/EG van de Raad met betrekking tot specifieke criteria voor opslag van metallisch kwik dat als afval wordt beschouwd; - Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG; - Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen
Verzoekster krijgt in september 2011 (onder voorwaarden) toestemming voor uitbreiding van een steengroeve. Hij heeft daartoe overgelegd een exploitatieplan, een plan voor beheer van afvalstoffen en een project voor milieuherstel voor de gebieden waarin de winning gaat plaatsvinden. Dit herstelproject over een periode van twintig jaar zou parallel geschieden aan de uitvoering van de herstelmaatregelen in de reeds geëxploiteerde zones. De opgestelde MER was al in januari 2011 positief beoordeeld. In november 2012 wordt (door verweerder, de Provincie Bari) een nota opgesteld waarin stopzetting van de procedure wordt geëist omdat verzoekster de aanvraag ten onrechte volgens de vereenvoudigde procedure zou hebben ingediend. De regionale bestuursrechter Puglia stelt verweerder in het gelijk omdat het opvullen van een uitgeputte groeve als ‘milieuherstelactiviteit’ in de zin van de ITA wet (omzetting RL 2006/21) moet worden beoordeeld en daarom op een ander artikel van de betreffende wet diende te worden gebaseerd. In beroep wordt dit vonnis vernietigd, waarna verweerder in hoger beroep gaat. Hij stelt daarin dat de vereenvoudigde procedure hier geen toepassing vindt omdat de vaststelling van het juridisch regime afhangt van de gebruikte stoffen. Alleen bij opvulling met winningsafval zou van de vereenvoudigde procedure sprake kunnen zijn. Verzoekster stelt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de ‘activiteit van nuttige milieutoepassing van afvalstoffen’ en de activiteit van ‘het storten van afvalstoffen’ in de zin van de ITA wet. Volgens de verwijzende rechter (ITA RvS) hangt de oplossing van het geschil af van de uitleg van de ITA bepaling „Bij het opvullen van ruimten en putten die bij de winning zijn ontstaan, met andere afvalstoffen dan het winningsafval bedoeld in het onderhavige besluit moeten de bepalingen van wetsbesluit nr. 36 van 13 januari 2003 (is nu artikel 208 van wetsbesluit 152/2006, voortvloeiend uit RL 2006/21) betreffende het storten van afvalstoffen worden nageleefd”. Verzoekster wijst op de bepaling in RL 2006/21 waarin gesteld dat RL 1999/31 van toepassing blijft op niet uit de winningsindustrie afkomstig afval dat wordt gebruikt voor het opvullen van uitgegraven ruimten, zodat hij gebruik kon maken van de vereenvoudigde procedure. En daarnaast op het gestelde in RL 2008/98 waarin wordt uitgegaan van een begrip ‘nuttige toepassing’ dat is uitgebreid tot „elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt”. De verwijzende rechter legt het HvJEU de volgende vraag voor: „Moet artikel 10, lid 2, van de communautaire richtlijn 2006/21/EG aldus worden uitgelegd dat de activiteit bestaande in het opvullen van de stortplaats – wanneer daarbij andere afvalstoffen dan winningsafval worden gebruikt – nog steeds onderworpen is aan de afvalstoffenregeling van richtlijn 1999/31/EG, ook al is er geen sprake van handelingen van verwijdering van afvalstoffen, maar van nuttige toepassing daarvan?” Specifiek beleidsterrein: IenM