C-147/24 Safi   

Contentverzamelaar

C-147/24 Safi   

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    19 juni 2024

Trefwoorden : afgeleid verblijfsrecht; eerbiediging gezinsleven; vrij verkeer van personen

Onderwerp :

-           Richtlijn 2008/115 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven: artikel 5, onder a en b, en artikel 6, lid 2;

-           Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU): artikel 20;

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikel 24.

Feiten:

Verzoekende partij, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en moeder is van een minderjarige Nederlandse zoon, heeft een aanvraag gedaan tot verlening van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU.  Het verzoek werd afgewezen, en bij besluit dient de verzoekende partij zich naar Spanje te begeven waar zij een verblijfsrecht heeft. Verzoekende partij heeft tegen het besluit beroep ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt of artikel 20 VWEU voorschrijft dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar het belang van het kind en het recht op gezinsleven, bij de beoordeling of een afgeleid verblijfsrecht moet worden verleend. Enerzijds heeft de verzoekende partij een verblijfsrecht in Spanje, wat betekent dat zij bij een niet-verlening van het verblijfsrecht niet de Unie als geheel dient te verlaten. Anderzijds betoogt de verwijzende rechter dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de moeder en de minderjarige zoon.

Prejudiciële vragen:

I. Dient artikel 20 VWEU aldus te worden uitgelegd dat het niet uitgesloten is dat aan een derdelander ouder een afgeleid verblijfsrecht moet worden verleend in die lidstaat waarvan zijn minderjarige kind de nationaliteit heeft en waar zijn kind verblijft zonder gebruik te hebben gemaakt van zijn burgerschapsrechten, terwijl deze derdelander ouder een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat? Indien het niet uitgesloten is dat aan een derdelander ouder een afgeleid verblijfsrecht moet worden verleend in de lidstaat waarvan zijn minderjarige kind de nationaliteit heeft en waar dit kind verblijft zonder gebruik te hebben gemaakt van zijn burgerschapsrechten, terwijl deze derdelander ouder een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat:

II. Volgt uit artikel 20 VWEU, gelet op artikel 5, onder a en b, van Richtlijn 2008/115 en artikel 6, tweede lid, van Richtlijn 2008/115, in het geval sprake is van een afhankelijkheidsverhouding, zoals deze die grond oplevert voor de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 VWEU, een verplichting voor de beslisautoriteit om zich te vergewissen of de uitoefening van het recht op vrij verkeer en verblijf in het belang van het kind is en of de uitoefening van het gezinsleven kan worden voortgezet alvorens te beslissen op een verzoek om een afgeleid verblijfsrecht en alvorens de derdelander ouder op te dragen om zich onmiddellijk te begeven naar de lidstaat waar deze een verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf heeft en dienen deze factoren te worden betrokken bij de beoordeling van het verzoek om een afgeleid verblijfsrecht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-836/18 Subdelegación del Gobierno en Ciudad Real; C-82/16 K.A. e.a.; C-133/15; C-624/20 E.K. tegen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; C-495/20 X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid; C-112/20 Belgische Staat; C-256/11; C-456/12 O. en B.; C-165/14; C-483/20 XXXX tegen Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB; SZW