C-148/23 Gestore dei Servizi Energetici

Contentverzamelaar

C-148/23 Gestore dei Servizi Energetici

 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    21 juni 2023

Trefwoorden: groenestroomcertificaten, stimuleringstarieven, overgangsregeling

Onderwerp: Richtlijn 2009/28/EG van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG.

Feiten:

Verweersters, die eigenaren zijn van installaties voor de productie van hernieuwbare energie en reeds in aanmerking kwamen voor de stimuleringsregeling door middel van afgifte van zogeheten groenestroomcertificaten, hebben bij de nationale bestuursrechter in eerste aanleg beroep ingesteld tot nietigverklaring van de standaardovereenkomst die de verzoeker, een vennootschap die energiediensten beheert, heeft opgesteld om de overgang van het stelsel van groenestroomcertificaten naar dat van stimuleringstarieven te regelen. Volgens die rechter voert de nationale wet ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen ( “het Wetsbesluit”) een criterium in dat uitsluitend geldt voor installaties die gebruik maken van hernieuwbare bronnen die na 31 december 2012 in gebruik zijn genomen, en dus niet voor installaties die vóór die datum in gebruik zijn genomen en waarop reeds het mechanisme van groenestroomcertificaten van toepassing was. Hiertegen heeft de verzoeker hoger beroep ingesteld, verweersters betogen echter de uitleg van de verzoeker onverenigbaar is met het Unierecht.

Overweging:

Verzoeker betoogt dat het wetsbesluit heeft voorzien in de overgang van het recht op groenestroomcertificaten naar het recht op een stimuleringstarief, aangezien de mechanismen ter bevordering van de productie van energie uit hernieuwbare bronnen moesten worden gerationaliseerd. Hiervoor is bepaald bij ministerieel besluit dat de betaling van de stimuleringsbedragen in concreto door een speciale overeenkomst moet worden geregeld. Verweersters voeren tegen deze stelling aan dat de verplichting om voor de lopende rechtsverhoudingen de overeenkomst te ondertekenen niet voorkomt in het wetsbesluit, waarin zeer duidelijk twee verschillende regelingen zijn vastgesteld, een voor installaties die na 31 december 2012 in gebruik zijn genomen, en een voor installaties die op die datum reeds in gebruik waren genomen, waarvan reeds was erkend dat zij in aanmerking komen voor groenestroomcertificaten. Zij betogen dat de verzoeker niet bevoegd is om de verklaring van aanvaarding van de bepalingen van de overeenkomst op te stellen, die voor de positie van ondernemingen bijzondere nadelige clausules bevat. Verweersters wijzen erop dat de invoering van nadelige en onnodig zware lasten en verplichtingen voor de overgang naar de nieuwe regeling in strijd is met de noodzaak te zorgen voor de stabiliteit op lange termijn die de ondernemingen nodig hebben voor rationele en duurzame investeringen in de sector hernieuwbare energie, alsook met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen in de stabiliteit van de stimuleringsmechanismen.

De verwijzende rechter overweegt dat de wettelijke en bestuursrechtelijke regeling die op het betrokken vraagstuk van toepassing is heeft geleid tot twee tegengestelde uitleggingen: de door verweersters aangevoerde uitlegging die de bestuursrechter in eerste aanleg heeft aanvaard waarbij ervan is uitgegaan dat er een tweeledige stimuleringsregeling bestaat, de nieuwe algemene regeling en de bijzondere overgangsregeling, en die van verzoeker, volgens welke de wetgever een algemeen kader heeft vastgesteld dat van toepassing is op alle installaties die voor stimulansen in aanmerking komen. Wat het gewettigd vertrouwen betreft, vraagt de verwijzende rechter zich af of is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen aannemen dat een voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer de mogelijke ontwikkeling van de sector had kunnen verwachten, en dus de vaststelling van eventuele voor zijn belangen nadelige maatregelen had kunnen voorzien en verwijst hiervoor naar rechtspraak van het Hof.

Prejudiciële vragen:

Moeten richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG, in het bijzonder de overwegingen 8, 14, 25 en de artikelen 1 en 3, daarvan, alsmede artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die van wetsbesluit nr. 28 van 3 maart 2011 en het ministerieel besluit van 6 juli 2012 – zoals uitgelegd in de vaste rechtspraak van de Consiglio di Stato – die aan de toekenning van stimulansen de voorwaarde verbindt dat een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten tussen GSE en de entiteit die verantwoordelijk is voor de installatie, die ook geldt voor installaties die met gebruikmaking van hernieuwbare energiebronnen elektriciteit opwekken die vóór 31 december 2012 in gebruik zijn genomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Admiral Gaming Network, C-475/20– C-482/20; Federazione nazionale delle imprese elettrotecniche ed elettroniche (Anie) e.a., C-798/18–C-799/18; Berlington Hungary e.a., C-98/14.

Specifiek beleidsterrein: BZK, EZK

Gerelateerde documenten