C-15/19 Azienda Municipale Ambiente

Contentverzamelaar

C-15/19 Azienda Municipale Ambiente

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

 

Termijnen: Motivering departement: 6 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 20 april 2019

Trefwoorden : storting afvalstoffen; nazorg na sluiting stortplaats

Onderwerp :

- Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen;

 

Feiten:

Op 26.01.1996 hebben Azienda Municipale Ambiente (AMA) en Consorzio Laziale Rifiuti (Co.La.Ri.) een overeenkomst gesloten voor een “overheidsopdracht voor diensten”. Bij arbitraal vonnis van 08.02.2012 is AMA veroordeeld tot terugbetaling aan Co.La.Ri. van de extra kosten die zijn opgekomen door de verwerking van afvalstoffen op feestdagen, de toename van het aantal nachtelijke afvalophaaluren, en vooral de verlenging van de nazorg van de stortplaats van Malagrotta na de sluiting ervan. Voor dat laatste is AMA veroordeeld tot een betaling aan Co.La.Ri van een bedrag van €76.391.533,29 door middel van een aanpassing van de oorspronkelijke prijs voor de dienst. De regeling op dit gebied verlengt namelijk de periode van nazorg na de sluiting van de stortplaats tot ten minste 30 jaar, terwijl in de overeenkomst een periode van 10 jaar was voorzien. Het arbitraal vonnis is bevestigd door de rechter in hoger beroep (Corte d’appello). Tegen dit vonnis heeft AMA een beroep in cassatie ingesteld bij de hoogste rechter.

 

Overweging:

Het moet worden vastgesteld of de verplichting van nazorg na de sluiting van een stortplaats voor een periode van ten minste 30 jaar, zoals die is ingevoerd door richtlijn 1999/31 en geïmplementeerd is in de nationale regeling, inderdaad geldt voor de stortplaats van Malagrotta, en zo ja, hoe AMA moet omgaan met de nieuwe kosten die door deze verlenging zijn veroorzaakt. Het Corte d’appello is tot de overtuiging gekomen dat in de richtlijn en de nationale regeling algemene beginselen zijn neergelegd die ook gelden voor alle stortplaatsen die al in gebruik waren op de datum van inwerkingtreding van de nationale regeling. Dit geldt zowel voor de verplichting van een nazorgperiode van ten minste 30 jaar na sluiting als de lasten die voortvloeien uit de aanpassing van de tarieven als gevolg van deze verlenging voor de nog te storten en al gestorte afvalstoffen. De verwijzende rechter twijfelt echter of toepassing met terugwerkende kracht strookt met de inhoud van de richtlijn.

 

Prejudiciële vragen:

1. Is de uitlegging door de Corte d'appello, die de artikelen 15 en 17 van decreto legislativo 36/2003, waarbij de artikelen 10 en 14 van richtlijn 1999/31/EG in nationaal recht zijn omgezet, met terugwerkende kracht heeft willen toepassen, met als gevolg dat reeds bestaande stortplaatsen die al over een vergunning beschikken onvoorwaardelijk onderworpen worden aan de daarbij opgelegde verplichtingen, met name voor zover daarbij is vastgesteld dat de nazorg wordt verlengd van 10 jaar tot 30 jaar na de sluiting ervan, verenigbaar met die bepalingen [van Unierecht]?

2. Is inzonderheid de uitlegging door de Corte d'appello, die de artikelen 15 en 17 van decreto legislativo 36/2003 heeft willen toepassen op reeds bestaande stortplaatsen die al over een vergunning beschikken, verenigbaar met de artikelen 10 en 14 van richtlijn 1999/31/EG, waarbij de lidstaten zijn uitgenodigd om respectievelijk „maatregelen [te treffen] om ervoor te zorgen dat alle kosten voor de inrichting en exploitatie van een stortplaats, voor zover mogelijk met inbegrip van de in artikel 8, onder a), iv), bedoelde kosten voor het stellen van de financiële zekerheid of het equivalent daarvan, alsmede de geraamde kosten voor het sluiten en de nazorg van de stortplaats voor een periode van ten minste 30 jaar worden gedekt door de prijs die door de exploitant moet worden aangerekend voor het storten van alle afvalsoorten op die stortplaats” en „maatregelen [te treffen] om ervoor te zorgen dat de exploitatie van stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of die op het tijdstip van de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht reeds in gebruik zijn, [...] wordt voortgezet”, hoewel artikel 17 bij wijze van

uitvoeringsmaatregel van de aldus opgelegde verplichtingen, ook met betrekking tot deze stortplaatsen, enkel voorziet in een overgangsperiode en geen enkele maatregel bevat om de financiële impact van de verlenging voor de „houder” in te dammen?

3. Is de uitlegging door de Corte d'appello, die de artikelen 15 en 17 van decreto legislativo 36/2003 heeft willen toepassen op reeds bestaande stortplaatsen die al over een exploitatievergunning beschikken, verenigbaar met de artikelen 10 en 14 van richtlijn 1999/31/EG, ook met betrekking tot de financiële

lasten die voortvloeien uit de aldus opgelegde verplichtingen en inzonderheid uit de verlenging van de nazorg van 10 tot 30 jaar na de sluiting ervan, zodat deze op de „houder” drukken en zodoende de wijziging van de tarieven ten nadele van de houder in de overeenkomsten waarbij de verwerking is geregeld, wordt gelegitimeerd?

4. Is, tot slot, de uitlegging door de Corte d'appello, die de artikelen 15 en 17 van decreto legislativo 36/2003 heeft willen toepassen op reeds bestaande stortplaatsen die al over een exploitatievergunning beschikken, verenigbaar met de artikelen 10 en 14 van richtlijn 1999/31/EG, ook met betrekking tot de financiële lasten die voortvloeien uit de aldus opgelegde verplichtingen en inzonderheid uit de verlenging van de nazorg van 10 tot 30 jaar na de sluiting ervan, en vaststelt dat voor de bepaling van die lasten niet alleen afval in aanmerking moet worden genomen dat na inwerkingtreding van de uitvoeringsbepalingen wordt gestort, maar ook afval dat voor die datum is gestort?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: EZK; IenW

​​​​​​​

Gerelateerde documenten