C-155/16 Sarval Sud-Est ea
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 6 mei 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 22 mei 2016 Schriftelijke opmerkingen: 22 juni 2016 Trefwoorden: overheidsopdrachten; staatssteun; aanbestedende dienst Onderwerp Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten
De zaak betreft overheidsopdrachten tot verwerking van vee dat niet voor consumptie geschikt is. De FRA staat bepaalde de prijs voor de verwerking. Financiering vond plaats uit een daartoe ingesteld fonds dat werd gevuld door belasting te heffen over de verwerking. Het HvJEU heeft in C-126/01 bepaald dat dit staatssteun voor de veehouders en slachthuizen oplevert aangezien het ophalen van het vee kosteloos geschiedt. Deze kosten zouden inherent zijn aan de economische activiteit van veehouders en slachthuizen. Het door FRA aangevoerde gezondheidsveiligheidsbeleid werd afgewezen: het Verdrag maakt geen onderscheid naar redenen voor overheidsinterventies. In 2004 is de regeling gewijzigd: veehouders betalen voortaan samen met de distributeurs een belasting ‘over de slachting’. Er zijn toen privaatrechtelijke (beroeps)verenigingen zonder winstoogmerk opgericht (ATMs = Animaux Trouvés Morts) die hun kas vullen met vrijwillige bijdragen (VB). Sinds 2008 bepaalt een wet dat het weghalen van kadavers een taak van openbare dienst is. Veehouders zijn verplicht kadavers aan een erkende entiteit toe te vertrouwen, hetgeen zij aan de hand van contracten moeten kunnen aantonen. In sommige sectoren heeft de Staat de VB aan de ATMs verplicht gesteld (‘VVB’). In zaak C-677/11 heeft het HvJEU bepaald dat het ‘algemeen verbindend verklaren’ van bijdragen geen bestanddeel van een steunmaatregel vormt, het betreft bijdragen die privaatrechtelijk van aard blijven. In mei 2013 wordt door verweersters (ATMs die gezamenlijk een aankoopcentrale hebben opgericht) een openbare aanbesteding (ook in PbEU) uitgeschreven tot verwerking van dood gevonden vee. De procedure wordt echter beëindigd omdat verweersters meenden niet gehouden te zijn aan de regels voor overheidsopdrachten. Zij sluiten vervolgens overeenkomsten met verzoeksters. Drie daarvan (behorend tot het Saria-concern) starten een procedure tot nietigverklaring (twee andere worden tot interventie gedwongen) omdat de aanbestedende dienst de regels niet zou hebben nageleefd. De rechter wijst de vordering af omdat de ATMs geen aanbestedende dienst zijn in de zin van RL 2004/18.
De verwijzende FRA rechter (Hof van Cassatie) stelt vast dat ATMs niet voorkomen op de bijlage bij RL 2004/18. De Staat heeft oprichting wel aangemoedigd, maar dit niet verplicht. De vraag of de ATMs zijn opgericht en als doel hebben om specifiek tegemoet te komen aan behoeften van algemeen belang kan hij niet zonder meer beantwoorden. Zij maken geen gebruik van publieke middelen maar mogen verplichte (vrijwillige) bijdragen innen. Daarop is staatstoezicht in de wet geregeld; een overheidsvertegenwoordiger kan deelnemen aan beraadslagingen maar heeft slechts een raadgevende stem. Het HvJEU heeft in C-526/11 voor recht gezegd aan welke criteria het toezicht zou moeten voldoen. Onderstaande vragen zijn volgens de verwijzende rechter nog niet eerder door het HvJEU beantwoord: 1/ Moet artikel 1 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten aldus worden uitgelegd dat privaatrechtelijke verenigingen die door de betrokken beroepsverenigingen zijn opgericht om contracten te sluiten voor het verwerken van vee dat niet voor consumptie geschikt is, waarvan de financiering voor rekening van de leden van die verenigingen komt, die daarvoor bijdragen storten, als publiekrechtelijke instellingen moeten worden aangemerkt op grond van het criterium dat dergelijke instellingen moeten worden opgericht om specifiek tegemoet te komen aan behoeften van algemeen belang die niet industrieel of commercieel zijn? 2°/ Moet artikel 1 van de voornoemde richtlijn 2004/18/EG aldus worden uitgelegd dat de aldus beschreven verenigingen, met name zij die verplichte bijdragen innen, voldoen aan het criterium om als publiekrechtelijke instelling te worden aangemerkt, dat verband houdt met het bestaan van toezicht van de overheid op hun beheer, nu dat economisch en financieel toezicht van de Staat een extern toezicht is op de economische activiteit en het financieel beheer van de betrokken ondernemingen en instellingen en als doel heeft de risico’s van die ondernemingen en instellingen te analyseren en hun prestaties te beoordelen en daarbij de financiële belangen van de Staat te behartigen, en de beambte die is belast met de uitoefening van het toezicht voor de uitoefening van zijn taak alle onderzoeksbevoegdheden heeft op basis van documenten of ter plaatse, dat de onder toezicht geplaatste onderneming of instelling hem alle informatie moet bezorgen die noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taak, met inbegrip van de informatie betreffende de dochterondernemingen die zich binnen haar consolidatiekring bevinden, dat hij desgevallend alle bijkomende informatie opvraagt, dat hij met raadgevende stem mag deelnemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur of van toezicht of van het dienstdoend beraadslagend orgaan en de comités of commissies die het kan oprichten, dat hij de vergaderingen van de comités, de commissies en alle adviserende organen die binnen de onderneming of de instelling bestaan alsmede de algemene vergaderingen mag bijwonen, en dat hij de uitnodigingen, agenda’s, en alle andere documenten die vóór elke vergadering moeten worden verstuurd, onder dezelfde voorwaarden als hun leden ontvangt? Aangehaalde jurisprudentie: C-526/11 IVD; C-677/11 Doux Élevages Specifiek beleidsterrein: EZ