C-157/23 Ford Italia
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 16 mei 2023 Schriftelijke opmerkingen: 2 juli 2023
Trefwoorden: consumentenbescherming, productaansprakelijkheid
Onderwerp:
Artikel 3 overwegingen 4 en 5 van Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (hierna: „richtlijn”).
Feiten:
ZP (Verweerder in cassatie) vordert van de vennootschappen Stracciari SpA als verkoper en Ford Italia SpA (Verzoekster tot cassatie) als fabrikant van zijn auto Ford Mondeo Ghia dat zij worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden bij een auto-ongeluk waarbij de airbag van de auto niet heeft gewerkt. Ford Italia ontkent de fabrikant of producent te zijn en wijst Ford Werke Aktiengesellschaft – die deel uitmaakt van haar industriële groep – aan als producent, zoals bleek uit de verkoopfactuur en betoogt daarom niet aansprakelijk te zijn voor het gestelde gebrek van het product. De rechter in eerste aanleg voert aan dat, op basis van artikel 4 van het presidentiële besluit tot omzetting van de richtlijn, de leverancier niet alleen de identificatiegegevens van de producent moet vermelden om buiten het geding te worden gesteld, maar de producent ook in het geding moet roepen, met het oog op een betere bescherming van de consument.
Overweging:
Verzoekster betoogt dat de uitlegging van artikel 4 van het besluit dat aan het bestreden arrest ten grondslag ligt onjuist is en dat artikel 4 in casu zelfs niet van toepassing zou moeten zijn, aangezien de leverancier niet aansprakelijk is indien de producent is geïdentificeerd en hoe dan ook de identiteit aan de consument blijkt te zijn meegedeeld. Verzoekster zou dus niet aansprakelijk zijn, zelfs niet op grond van artikel 3, lid 3, van het besluit, een bepaling die inhoudt dat de aansprakelijkheid van de producent ook wordt uitgebreid tot de leverancier die zijn naam, merk of ander onderscheidingsteken op het product of de verpakking ervan aanbrengt. Dit artikel bestraft uitsluitend de leverancier die zich als producent presenteert door zijn eigen merk aan het fabrieksmerk toe toevoegen, waardoor de consument niet met zekerheid kan zeggen wie de producent is. Verzoekster heeft dit echter niet gedaan.
De verwijzende rechter heeft echter in een recentelijk arrest geoordeeld dat de aansprakelijkheid wordt gelijkgetrokken indien de onderscheidingstekens waarmee de fabrikant enerzijds en de distributeur/leverancier/importeur anderzijds een product in de handel brengen, uit het oogpunt van de consument objectief volledig of overwegend overeenstemmen. De verwijzende rechter heeft geoordeeld dat de aan artikel 4 van het besluit gegeven uitlegging onjuist is en dat de onderhavige zaak onder artikel 3 van het besluit valt. Deze rechter vraagt zich evenwel af wat de precieze draagwijdte is van dit artikel, dat wil zeggen, of a) deze bewoordingen uitsluitend betrekking hebben op een feitelijke aanbrenging van het onderscheidende bestanddeel op het product door een persoon die niet de producent is, met de bedoeling gebruik te maken van de verwarring omtrent de producent, dan wel b) ook een eenvoudige en onbedoelde overeenkomst van bestanddelen van de eigen identificatiegegevens omvat.
Prejudiciële vragen:
Is een uitlegging volgens welke de aansprakelijkheid van de producent wordt uitgebreid tot de leverancier, zelfs indien de leverancier zijn naam, merk of ander onderscheidingsteken feitelijk niet op het goed heeft aangebracht, louter op grond dat de leverancier een naam, merk of ander onderscheidingsteken heeft die of dat geheel of gedeeltelijk overeenstemt met de naam, het merk of een onderscheidingsteken van de producent, verenigbaar met artikel 3 [, lid 1] van richtlijn 85/374/EEG, en zo niet, waarom?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: EZK