C-161/24  OSA

Contentverzamelaar

C-161/24  OSA

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    23 juni 2024

Trefwoorden : mededinging; auteursrecht

Onderwerp :

-           Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU): artikel 102, onder a);

-           Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101] en [102 VWEU]: artikelen 3 en 5;

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 16, 17 en 47.

Feiten:

Verzoekende partij is een collectieve beheerorganisatie, belast met het innen van vergoedingen op grond van auteursrechten. Zij heeft een feitelijk monopolie op de markt en heeft aan hotels vergoedingen in rekening gebracht voor de mogelijkheid om gebruik te maken van televisie en radio in de aangeboden kamers. Deze tarieven werden gevraagd aan het hotel, ongeacht of de kamers bezet waren of niet. De mededingingsautoriteit heeft vastgesteld dat verzoekende partij misbruik maakt van haar machtspositie en hiermee inbreuk heeft gemaakt op artikel 102, onder a, VWEU.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter ontbreekt in de rechtspraak van het Hof een antwoord op de vraag of de niet-inaanmerkingneming van de bezetting van kamers bij het vaststellen van een royaltytarief, misbruik van een machtspositie kan opleveren in de zin van artikel 102, onder a) VWEU. Het is hierbij de vraag of er beoordeeld moest worden of er sprake was van de toepassing van onbillijke contractuele voorwaarden of van het hanteren van buitensporige prijzen. Tevens stelt de verwijzende rechter vragen over de bewijsvoering van de inbreuk op artikel 102 VWEU.

Prejudiciële vragen:

1. Kan artikel 102, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat sprake is van misbruik van een machtspositie in de zin van dat artikel wanneer een collectieve beheersorganisatie met een feitelijk monopolie in een lidstaat aan accommodatieverstrekkende inrichtingen vergoedingen in rekening brengt voor de verlening van licenties voor de mededeling van auteursrechtelijk beschermde werken met behulp van televisieen radio-ontvangers die zijn opgesteld in kamers waarin op particuliere basis gasten kunnen worden ondergebracht, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de vraag of deze kamers daadwerkelijk worden gebruikt?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet een dergelijke praktijk worden beoordeeld vanuit het oogpunt van (a) de toepassing van onbillijke contractuele voorwaarden of (b) het hanteren van buitensporige prijzen?

– Indien de relevante norm wordt gevormd door de toepassing van onbillijke contractuele voorwaarden: welke specifieke toets moet worden verricht om dat te beoordelen?

– Indien de relevante norm wordt gevormd door het hanteren van buitensporige prijzen: welke specifieke toets moet worden verricht om dat te beoordelen, de algemene „United Brands-toets” of een specifieke gewijzigde versie daarvan?

3. Moet ten bewijze van het feit dat in het kader van de in de eerste vraag bedoelde gedraging inbreuk is gemaakt op artikel 102, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden aangetoond dat sprake is van daadwerkelijke of potentiële nadelige gevolgen voor de mededinging (met inbegrip van gevolgen voor het welzijn van de consumenten en uitbuitingseffecten van het optreden van de entiteit met een machtspositie)?

4. Moet ten bewijze van het feit dat in het kader van de in de eerste vraag bedoelde gedraging inbreuk is gemaakt op artikel 102, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden aangetoond dat deze gedraging de handel tussen de lidstaten wezenlijk ongunstig beïnvloedt of volstaat de gegronde veronderstelling dat een dergelijke beïnvloeding zich kan voordoen, zonder dat de daadwerkelijke omvang daarvan hoeft te worden onderzocht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-351/12 OSA; C-372/19 SABAM; C-27/76 United Brands/Commissie; C-177/16 Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra – Latvijas Autoru apvienība

Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV

Gerelateerde documenten