C-162/21 Pesticide Action Network Europe e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 21 mei 2021Schriftelijke opmerkingen: 7 juli 2021
Trefwoorden : gewasbeschermingsmiddelen; insecticiden; pesticiden;
Onderwerp :
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
- Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden;
- Verordening nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad;
- Uitvoeringsverordening (UE) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordeningen (EU) 2018/784 en (EU) 2018/785 van de Commissie;
Feiten:
Deze zaak betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en insecticiden. Neonicotinoïden zijn insecticiden die preventief vóór het zaaien aangebracht worden op het zaad. Thiamethoxam en clothianidine zijn moleculen van de groep neonicotinoïden en zijn de werkzame stof van verschillende gewasbeschermingsmiddelen. Deze stoffen zijn eerst door de Europese Commissie goedgekeurd, maar nu gelden hiervoor strikte beperkingen die het gebruik ervan - tenzij in permanente kassen- verbieden. Op grond van de uitvoeringsverordeningen is het bovendien verboden om vanaf 19-12-2018 zaaizaad dat behandeld is met gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten, op de markt te brengen en te gebruiken, tenzij voor de teelt in permanente kassen. In de herfst van 2018 heeft de Belgische Staat echter voor de lente in 2019, zes toelatingen verleend om deze gewasbeschermingsmiddelen op de markt te brengen voor de behandeling van zaaizaad van bepaalde gewassen. Verzoekende partijen zijn enerzijds verenigingen ter bestrijding van pesticiden en ter bevordering van de biodiversiteit en anderzijds een bijenhouder. Volgens hen hebben talrijke wetenschappelijke studies aangetoond dat het gebruik van deze stoffen aanzienlijke risico’s meebrengt voor een aantal andere dieren dan het beoogde ongedierte, in het bijzonder voor bijen, hommels en andere honing verzamelende insecten. Bij verzoekschrift van 21-01-2019 hebben zij bij de Raad van State wegens schending van Unierecht beroep ingesteld tot nietigverklaring van deze toelatingen, waarbij zij verzoeken om onmiddellijke schorsing ervan. Bij arrest van 05-06-2019 heeft de Raad van State het verzoek tot schorsing afgewezen. Bij arrest van 16-02-2021 heeft de Raad van State, onder uitdrukkelijke verwijzing naar de uiteenzetting van de feiten in deze eerste uitspraak, aan het Hof het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing overgelegd.
Overweging:
Partijen leggen de werkingssfeer en de toepassingsvoorwaarden van artikel 53 van verordening 1107/2009 op verschillende wijze uit. De wijze waarop artikel 53 moet worden toegepast, is niet zo duidelijk dat deze geen ruimte laat voor enige redelijke twijfel. Met name dringen verzoekende partijen er bij de Raad van State op aan het Hof prejudiciële vragen voor te leggen die relevant lijken en de uitlegging van verschillende begrippen in deze bepaling betreffen. Het Hof heeft deze begrippen nog niet uitgelegd. Daarom moet het Hof daartoe worden verzocht middels een prejudiciële verwijzing.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 53 van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat toestaat om onder bepaalde voorwaarden toe te laten dat met gewasbeschermingsmiddelen behandeld zaaizaad wordt gebruikt, verkocht of gezaaid?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan voornoemd artikel 53 dan van toepassing zijn op gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten waarvan het op de markt brengen of het gebruik op het grondgebied van de Europese Unie wordt beperkt of verboden is?
3. Vallen onder de in artikel 53 van voormelde verordening vereiste „bijzondere omstandigheden” situaties waarin het intreden van een gevaar niet zeker maar louter aannemelijk is?
4. Vallen onder de in artikel 53 van die verordening vereiste „bijzondere omstandigheden” situaties waarin het intreden van een gevaar voorzienbaar, gebruikelijk en zelfs cyclisch is?
5. Moet de in artikel 53 van de verordening gebruikte uitdrukking „op geen enkele andere redelijke manier te beheersen” aldus worden uitgelegd dat, gelet op de bewoordingen van overweging 8 ervan, in deze verordening evenveel belang wordt gehecht aan het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu enerzijds, en het vrijwaren van het concurrentievermogen van de communautaire landbouw anderzijds?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-210/12;
Specifiek beleidsterrein: LNV