C-164/20 Airhelp
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 16 juni 2020 Schriftelijke opmerkingen: 2 augustus 2020
Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;
Onderwerp :
- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: verordenning);
Feiten:
De passagiers die beroep doen op de compensatieregeling van de verordening, hebben hun vordering gecedeerd aan Airhelp. Verzoekster (Airhelp) vordert €1.200,- van verweerster (Austrian Airlines). De passagiers hebben door een vertraging van 53 minuten hun aansluitende vluchten niet gehaald. De vertraging was voor 40 minuten te wijten door een aan boord vastgesteld zieke passagier. Pas aan boord constateerde de crew de slechte gezondheidstoestand van een passagier, welke werd bevestigd door de luchthavenarts. Verweerster weigerde de zieke passagier te vervoeren, waarna de zieke passagier het vliegtuig moest verlaten met zijn bagage. De oorzaak van de vertraging van de overige 13 minuten is onbekend. Wel staat vast dat de verzoekende passagiers de aansluitende vluchten wel had kunnen halen als het bij de 13 minuten vertraging was gebleven. Verweerster vordert afwijzing van de vordering en beroept zich hierbij op de buitengewone omstandigheden i.v.m. een zieke passagier. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van verzoekster volledig afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Overweging:
De verwijzende rechter gaat er met toepassing van de bestaande rechtspraak van de Unierechter van uit dat een gebeurtenis steeds een “buitengewone omstandigheid” overeenkomstig artikel 5(3) van de verordening vormt, als deze berust op een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kon uitoefenen, gelet op de aard of de oorsprong van die gebeurtenis. Bovendien zijn er tal van van elkaar verschillende uitspraken van Oostenrijkse en Duitse rechters over de vraag of het bij een medisch noodgeval ten gevolge van ziekte van een luchtreiziger gaat om een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5(3) van de verordening.
Prejudiciële vraag:
Dienen de artikelen 5, 6 en 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten aldus te worden uitgelegd dat de door een luchthavenarts vastgestelde ziekte waardoor een luchtreiziger die zich reeds aan boord bevond van een nog niet gestart vliegtuig, ongeschikt was om te vliegen, waarna het vervoer van deze luchtreiziger door de luchtvaartmaatschappij werd geweigerd waardoor de luchtreiziger het vliegtuig moest verlaten en zijn bagage moest worden uitgeladen, moet worden beschouwd als een ‚buitengewone omstandigheid’ in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-549/07, C-402/07, C-432/07, C-12/11, C-257/14
Specifiek beleidsterrein: IenW