C-164/25 Telekom Slovenije
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 29 april 2025 Schriftelijke opmerkingen: 15 juni 2025
Trefwoorden: openbare communicatienetwerken, rechterlijke bescherming, infrastructuur, gelijkwaardigheidsbeginsel, doeltreffendheidsbeginsel
Onderwerp: Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid: art. 3(5) en art. 10; Handvest van de grondrechten van de EU: art. 47. Er was een geschil tussen twee openbare-communicatienetwerkexploitanten over toegang tot fysieke infrastructuur. Op grond van nationaal recht heeft een netwerkexploitant het recht om een verzoek tot beslechting van zo een geschil in te stellen bij een instantie voor geschillenbeslechting óf bij een gerechtelijke instantie. Op het moment dat het verzoek aanhangig wordt gemaakt bij de rechter wordt de geschillenbeslechtingsprocedure bij het agentschap beëindigd. De verwijzende rechter vraagt zich af of richtlijn 2014/61 zich verzet tegen deze nationale bepalingen, mede in het licht van het doeltreffend- en gelijkwaardigheidsbeginsel.
Prejudiciële vragen: 1) Moet richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid – met name de zinsnede „waarbij elke partij de mogelijkheid behoudt om de zaak aanhangig te maken bij een gerechtelijke instantie” in artikel 3, lid 5, tweede alinea, van die richtlijn – aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een netwerkexploitant het recht heeft om een verzoek tot beslechting van een geschil betreffende toegang tot bestaande fysieke infrastructuur hetzij bij een instantie voor geschillenbeslechting, hetzij bij een gerechtelijke instantie (gewone rechter) in te dienen? 2) Moet artikel 3, lid 5, tweede alinea, van richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid, in het licht van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen een regel van nationaal procesrecht op grond waarvan de procedure voor de beslechting van een geschil bij de nationale instantie voor geschillenbeslechting wordt beëindigd indien een van de partijen tijdens de bij die instantie aanhangige procedure voor de beslechting van het geding een rechtszaak betreffende hetzelfde voorwerp bij de bevoegde rechter aanhangig maakt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-279/23 Skarb Państwa (betalingsachterstand die niet significant is of een geringe vordering betreft); C-426/05 Tele2 Telecommunication; C-603/10.
Specifiek beleidsterrein: EZ; JenV