C-166/23 Nouryon Functional Chemicals

Contentverzamelaar

C-166/23 Nouryon Functional Chemicals

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    8 juli 2023

Trefwoorden: ETS-richtlijn; verbranding gevaarlijke afvalstoffen

Onderwerp: Vergunning voor uitstoot broeikasgassen; verbranding van gevaarlijke afvalstoffen; monitoringsplan; reikwijdte van het begrip “eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen” uit punt 5 van bijlage I bij de ETS-richtlijn.

Feiten:

De vennootschap Nouryon exploiteert een petrochemische installatie in Zweden. De Zweedse dienst Milieubescherming is verantwoordelijk voor de monitoring en rapportage van broeikasgasemissies en voor de toekenning van emissierechten. Zij heeft Nouryon een bindende aanwijzing opgelegd om het monitoringsplan van de onderneming aan te vullen. Op grond van dit besluit is Nouryon verplicht het plan aan te vullen door er een verbrander in op te nemen waarin gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand in de vorm van afvalwater dat tijdens het productieproces van de onderneming wordt geproduceerd. De speciale vergunning waarover Nouryon beschikt voor de uitstoot van broeikasgassen uit de installatie heeft namelijk geen betrekking op de emissies van de verbrander. De verbrander is dan ook niet opgenomen in het monitoringsplan van de installatie. Daardoor zijn de broeikasgasemissie van de verbrander niet meegenomen in de berekening van de totale emissies van de installatie van Nouryon.

Volgens Nouryon valt een eenheid die gevaarlijke afvalstoffen verbrandt niet onder het systeem voor de handel in emissierechten, ongeacht of die eenheid integraal onderdeel vormt van een installatie die wel onder dat systeem valt. De rechter in eerste aanleg heeft Nouryon op dit punt in het gelijk gesteld. De dienst Milieubescherming heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

In geschil is of de verbrander van afvalstoffen, die geen afzonderlijke eenheid is maar integraal onderdeel vormt van de productie-installatie en die het tijdens het productieproces ontstane afvalwater verbrandt, onder de uitzondering van “eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen” valt, als bedoeld in punt 5, van bijlage I bij de ETS-richtlijn en dus buiten het systeem voor de handel in emissierechten valt.

Overweging:

•            De bewoordingen van punt 5 van bijlage I bij de ETS-richtlijn lijken duidelijk: indien een in de bijlage vermelde activiteit van een installatie de capaciteitsdrempel overschrijdt, worden alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie, met uitzondering van “eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen.”

•            Echter: uitgangspunt in de richtsnoeren van de Commissie lijkt te zijn dat het doel van een eenheid van belang is voor de vraag of deze al dan niet onder het systeem voor de handel in emissierechten valt. De Commissie spreekt van een verbrander die “speciaal bedoeld is” voor de verbranding van afvalstoffen. Dit lijkt dan te betekenen dat “meeverbrandingseenheden” die niet in hoofdzaak bestemd zijn voor afvalverwijdering, niet buiten beschouwing mogen blijven.

•            Blijkens de richtsnoeren is de uitzonderingsbepaling doorgaans niet relevant indien zich binnen een installatie een eenheid voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen bevindt, die een integraal onderdeel vormt van een onder de richtlijn vallende activiteit.

•            Niet duidelijk is aan de hand van welke criteria moet worden uitgemaakt in hoeverre een eenheid moet worden geacht samen te hangen met een activiteit.

•            Kortom: de uitleg en reikwijdte van de uitzonderingsbepaling uit punt 5 van bijlage I bij de ETS-richtlijn moet nader worden gepreciseerd.

Prejudiciële vragen:

1. Geldt de uitzondering voor eenheden waarin gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand in punt 5 van bijlage I bij de ETS-richtlijn – volgens hetwelk alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand moeten worden opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie, met uitzondering van eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen – voor alle eenheden die gevaarlijke afvalstoffen verbranden, of moet een bepaald kwalificerend element aanwezig zijn om deze uitzondering toe te passen? Is, in het geval dat een dergelijk element vereist is, het doel van de eenheid beslissend voor de toepassing van de uitzondering, of kunnen ook andere elementen relevant zijn?

2. Geldt, indien het doel van de eenheid beslissend is voor de beoordeling, de uitzondering toch voor een eenheid waarin gevaarlijke afvalstoffen worden verbrand, maar die in hoofdzaak voor een ander doel is bestemd dan voor verbranding?

3. Indien de uitzondering uitsluitend van toepassing is op een eenheid die in hoofdzaak bedoeld is voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen, welke criteria moeten dan worden aangelegd om dit doel te beoordelen?

4. Indien bij een beoordeling beslissend is of de eenheid moet worden beschouwd als een integraal onderdeel van een activiteit in een installatie waarvoor krachtens de richtlijn een vergunning is vereist – bijvoorbeeld zoals uiteengezet in punt 3.3.3 van de richtsnoeren van de Commissie –, aan welke eisen moet dan zijn voldaan om de eenheid als een integraal onderdeel daarvan te kunnen beschouwen? Kan bijvoorbeeld worden verlangd dat de productie zonder de eenheid onmogelijk of niet toegestaan is (zie de richtsnoeren van de Commissie, blz. 14, voetnoot 14), of kan het voldoende zijn dat de eenheid technisch verbonden is met de installatie en er alleen gevaarlijke afvalstoffen uit die installatie in worden verbrand?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten