C-167/15 X
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 28 juli 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 14 augustus 2015 Schriftelijke opmerkingen: 14 september 2015 Trefwoorden: schadeloosstelling slachtoffers misdrijven; staatsaansprakelijkheid Onderwerp Richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven
Het HvJEU heeft besloten deze zaak te anonimiseren. Verzoekster X is ITA staatsburger. Zij heeft een Indiase staatsburger (Y) aangeklaagd voor herhaaldelijk seksueel geweld in 2007 (gepleegd op ITA grondgebied). Y is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf, en tot schadevergoeding aan X die zich in de strafzaak heeft gevoegd. De uitspraak is in hoger beroep bevestigd. Y was echter inmiddels zoek zodat het vonnis niet ten uitvoer kon worden gelegd en er geen schadevergoeding kwam. X heeft vervolgens de ITA Staat gedaagd om de materiële en immateriële schade te vergoeden. Zij stelt dat RL 2004/80, die vanaf 1 juli 2005 moet worden toegepast, door ITA onjuist en onvolledig is geïmplementeerd. ITA stelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid wegens niet-omzetting van de RL omdat zij binnen de in artikel 18, lid 1, onder e) gestelde eerste termijn (01-07-2005) een passende regeling heeft getroffen. Artikel 12, lid 2 noopt enkel tot een resultaatverplichting omdat de RL niet duidelijk aangeeft voor welke soorten misdrijven in een verplichte schadeloosstelling dient te worden voorzien. In de ITA regeling (09-11-2007) is voorzien in procedurele maatregelen tot schadeloosstelling ten gunste van slachtoffers van specifieke en duidelijk omschreven misdrijven en niet ten gunste van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven in het algemeen.
De verwijzende ITA rechter (Rb Rome) vraagt zich af hoe artikel 12 lid 2 dient te worden uitgelegd. Hij komt op grond van eerdere jurisprudentie tot de slotsom dat, ondanks dat het om een interne aangelegenheid gaat, hij vragen aan het HvJEU kan voorleggen. Hij twijfelt of de ITA (procedurele) regeling met het Unierecht verenigbaar is, mede gezien de door de EURCIE ingestelde en nog lopende ingebrekestellingsprocedure over de toepassing van RL 2004/80. Hij legt hij het HvJEU de volgende vragen voor: 1) Moet richtlijn 2004/80/EG (artikel 12, lid 2) aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale omzettingswet die voor de toekenning van schadeloosstelling ten laste van de staat verwijst naar de bepalingen van bijzondere wetten ten gunste van het slachtoffer van het misdrijf, maar voor slachtoffers van een geweldmisdrijf van gemeen recht niet voorziet in een materiële schadeloosstellingsregeling van algemene strekking en voor grensoverschrijdende situaties slechts de procedurele aspecten voor de toegang tot een dergelijke regeling regelt? 2) Moet richtlijn 2004/80/EG (artikel 12, lid 2) aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan moet worden voorzien in een materiële beschermingsregeling met een algemene strekking ten laste van de staat of althans in een regeling die een minimuminhoud heeft en, zo ja, volgens welke criteria moet die minimuminhoud dan worden bepaald? Specifiek beleidsterrein: VenJ