C-172/21 Deutsche Lufthansa
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 mei 2021Schriftelijke opmerkingen: 28 juni 2021
Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;
Onderwerp :
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: verordening;
Feiten:
Verzoekster vordert van verweerster (Deutsche Lufthansa) betaling van compensatie ten bedrage van 250 EUR op grond van de verordening. Verzoekster beschikte over een bevestigde boeking en door vertraging van de aanvoervlucht bereikte verzoekster haar eindbestemming met 5 uur en 23 minuten vertraging. De vluchten waren geboekt door de werkgeefster van verzoekster waarbij een overeengekomen zakelijk tarief werd toegepast. Daardoor bedroeg de vluchtprijs 152,00 EUR en lag deze onder het gebruikelijke tarief van 169,00 EUR. Een dergelijk gereduceerd tarief is alleen te boeken voor zakelijke reizen van de medewerkers van Borderstep Institut GmbH. Verweerster heeft niet betaald. Het Amtsgericht (rechter in eerste aanleg) heeft de vordering afgewezen omdat de verordening in casu niet van toepassing is. Het geboekte tarief is een gereduceerd tarief dat niet rechtstreeks of indirect voor het publiek toegankelijk is. Verzoekster heeft tegen het vonnis van het Amtsgericht hoger beroep ingesteld en haar vordering gehandhaafd. Verzoekster is van mening dat zakelijke tarieven niet vallen onder artikel 3(3) van de verordening en dat de verordening derhalve van toepassing is. De bepaling heeft volgens verzoekster alleen betrekking op speciale tarieven voor (actieve of voormalige) medewerkers van luchtvaartmaatschappijen of touroperators (zogenoemde industry discounts of agent discounts).
Overweging:
De vraag is relevant voor de beslechting van het geding. Mocht een zakelijk tarief vallen onder artikel 3(3) van de verordening en ook niet worden begrepen onder de uitzondering op de uitzondering van artikel 3(3), tweede zin, van de verordening, zou het hoger beroep niet slagen. Indien dit daarentegen niet het geval zou zijn, zou het hoger beroep slagen, aangezien verzoekster dan recht zou hebben op betaling van compensatie zoals gevorderd.
Prejudiciële vragen:
1. Gaat het bij een ten opzichte van het normale tarief verlaagd zakelijk tarief (in casu 152,00 EUR in plaats van 169,00 EUR), dat berust op een raamovereenkomst tussen een luchtvaartmaatschappij en een andere onderneming en uitsluitend ter beschikking staat voor zakenreizen van medewerkers van de betrokken onderneming, om een gereduceerd tarief in de zin van artikel 3, lid 3, eerste zin, van verordening (EG) nr. 261/2004, dat niet rechtstreeks of indirect toegankelijk is voor het publiek?
2. Voor zover de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: gaat het bij een dergelijk zakelijk tarief dan ook niet om een Frequent Flyer-programma of ander commercieel programma van een luchtvaartmaatschappij of touroperator in de zin van artikel 3, lid 3, tweede zin, van verordening (EG) nr. 261/2004?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: IenW;