C-173/23 Eventmedia Soluciones 

Contentverzamelaar

C-173/23 Eventmedia Soluciones 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    3 juli 2023

Trefwoorden: Verdrag van Montreal, oneerlijke consumenten bedingen, ambtshalve toetsing en procesbevoegdheid.

Onderwerp: Verzoek tot schadevergoeding wegens vertraagde bagage aflevering op grond van het verdrag van Montreal. Mag een oneerlijk beding voor consumenten worden ingeroepen door een derde partij, niet zijnde consument?

Feiten:

Verzoekster heeft op grond van het verdrag van Montreal ten behoeve van een passagier een vordering ingesteld tegen luchtvaartmaatschappij Air Europa waarbij zij heeft verzocht om vergoeding van schade als gevolg van vertraagde bagage aflevering.

De verwerende luchtvaartmaatschappij ontkent de vertraging niet maar stelt wel de procesbevoegdheid van verzoekster aan de orde. Volgens verweerster heeft er geen rechtsgeldige overdracht van de vordering plaatsgevonden, omdat het verbod van overdracht van rechten van de passagier dat is neergelegd in beding 15.1 van de algemene contractvoorwaarden van verweerster is geschonden.

Overweging:

Hoewel in dat artikel 29 van het Verdrag van Montreal, dat ziet op de grondslag voor vorderingen uit hoofde van dat verdrag, wordt verduidelijkt dat het niets bepaalt „omtrent de personen die een vordering kunnen instellen en omtrent hun onderscheiden rechten”, is de verwijzende rechter van oordeel dat de in artikel 19 van het Verdrag van Montreal bedoelde vordering in geval van vertraging in het vervoer van bagage, anders dan het recht op compensatie waarin artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 voorziet, haar grond vindt in de niet-nakoming van de vervoerovereenkomst. Bijgevolg is de overdracht van de vordering tot schadevergoeding onderworpen aan het verbod van cessie dat is neergelegd in beding 15 van de algemene contractvoorwaarden van de luchtvaartmaatschappij.

De rechter is verder van oordeel dat het beding oneerlijk is.

De procedure is echter niet ingeleid aanhangig gemaakt door een consument maar door de cessionaris van de vordering, die niet de hoedanigheid van consument heeft.

De rechter wil daarom duidelijkheid over bepaalde aspecten die verband houden met de rechtspraak van het Hof waarin art. 6, eerste lid, en art. 7, eerste lid, van richtlijn 93/13 EEG mbt de ambtshalve controle op oneerlijke bedingen in overeenkomsten met consumenten en gebruikers

Prejudiciële vragen:

1). Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die kennisneemt van een schadevordering wegens vertraging in het vervoer van bagage overeenkomstig artikel 19 van het Verdrag van Montreal, ambtshalve moet toetsen of een beding in de vervoerovereenkomst op grond waarvan de passagier zijn rechten niet kan overdragen oneerlijk is, wanneer de vordering wordt ingesteld door de cessionaris, die – anders dan de cedent – niet de hoedanigheid van consument en gebruiker heeft?

2). Indien er ambtshalve moet worden getoetst, kan de plicht om de consument te informeren en navraag te doen of hij zich op het oneerlijke karakter van het beding beroept of met het beding instemt, achterwege blijven gelet op het feit dat hij zijn vordering heeft overgedragen in strijd met het eventueel oneerlijke beding dat de overdracht van de vordering niet toestond?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-32/14 ERSTE Bank Hungary em C-243/08 Pannon GSM

Specifiek beleidsterrein: IenW, ILT