C-174/23 Twenty First Capital

Contentverzamelaar

C-174/23 Twenty First Capital

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    10 juli 2023

Trefwoorden: beloningen voor beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerders), uitleg AIFM-richtlijn.

Onderwerp:

•            beloningen van beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s);

•            uitleg van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB 2011, L 174, blz. 1; hierna: „AIFM-richtlijnˮ).

Feiten:

In maart 2014 heeft de vennootschap R participation, opgericht door HJ en waarvan LM en IK vennoten zijn, door middel van een activa/passiva-transactie aan de vennootschap T drie collectieve beleggingsinstellingen overgedragen die zich bezighouden met het beleggen in opkomende markten (hierna R-fondsen). HJ is in dienst getreden van de vennootschap T.

Op 5 juni 2014 heeft HJ met het oog op de organisatie van de overname van die activiteit door de vennootschap Twenty First Capital (hierna: „vennootschap TFCˮ) een overeenkomst gesloten met deze vennootschap, waarin deze laatste zich ertoe verbond hem uiterlijk op 1 november 2014 in dienst te nemen.

Op 27 juni 2014 hebben dezelfde partijen een partnerschapscontract gesloten dat voorzag in verschillende beloningen ten gunste van IK, HJ en LM. Op 24 oktober 2014 heeft de vennootschap T een deel van haar activa en passiva, waaronder de R-fondsen, overgedragen aan de vennootschap TFC. Op 11 december 2014 is HJ in dienst getreden van de vennootschap TFC als lid van de directie, algemeen directeur en tweede man van deze vennootschap.

HJ en IK zijn tegen de vennootschap TFC een procedure gestart waarin zij uitvoering van het partnerschapscontract en betaling van een schadevergoeding hebben gevorderd. LM heeft vrijwillig in deze procedure geïntervenieerd. De vennootschap TFC heeft in reconventie nietigverklaring van het partnerschapscontract gevorderd.

De rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de beloningen waarin het partnerschapscontract voorzag, bedoeld waren als vergoeding voor de samenwerking die moest plaatsvinden in het kader van de bezoldigde functies van HJ en LM en in het kader van de functies die HJ uitoefende binnen de vennootschap. Aangezien de vennootschap TFC een vennootschap voor vermogensbeheer was die ten minste één alternatieve beleggingsinstelling (hierna: „abiˮ) beheerde, was die rechter van oordeel dat die beloningen moesten voldoen aan de regels die zijn vastgesteld in artikel L. 533-22-2 van het monetair en financieel wetboek; hierna: „CMF” en in artikel 319-10 van het algemeen reglement van de autoriteit voor financiële markten, Frankrijk (hierna: AMF) en die het karakter hebben van dwingende voorschriften van openbare orde. Omdat, volgens die rechter, niet aan die regels voldaan was, heeft hij het partnerschapscontract nietig verklaard en de vorderingen afgewezen.

Dit vonnis is door de rechter in tweede aanleg bevestigd. IK, HJ en LM hebben vervolgens tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

De beslechting van het geding hangt af van het antwoord op de vraag of de relevante Franse wetgeving die op 28 juli 2013 in werking is getreden, van toepassing was toen op 27 juni 2014 het partnerschapscontract werd gesloten. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet de AIFM-richtlijn worden uitgelegd, en dan met name de artikelen 13 en 61 van deze richtlijn.

De verwijzende rechter stelt vast dat in het van de Commissie afkomstige document lijkt te worden erkend dat er sprake is van een overgangsperiode van een jaar, die eindigt op 21 juli 2014; dat vóór die datum van abi-beheerders enkel wordt verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de eisen van de nationale wetgeving tot omzetting van de AIMF-richtlijn, en dat pas na die datum alle uit de AIFM-richtlijn voortvloeiende verplichtingen juridisch bindend worden. Bij deze analyse zou noch de datum van de vergunningsaanvraag, noch die van de verkrijging van de vergunning relevant zijn.

Uit de analyses van de ESMA en de AMF lijkt volgens de verwijzende rechter daarentegen te volgen dat een abi-beheerder pas aan de beloningsregels van de AIFM-richtlijn en aan de beloningsrichtsnoeren is onderworpen vanaf de datum waarop hij de vergunning heeft verkregen, terwijl die regels vóór die datum niet op hem van toepassing zijn. Volgens diezelfde analyses zouden die regels pas van toepassing zijn vanaf het begin van het boekjaar dat volgt op de vergunningverlening.

De verwijzende rechter is van oordeel dat niet boven elke twijfel verheven is dat een van de voorgestelde uitleggingen van artikel 61, lid 1, van de AIMF-richtlijn de juiste is. Met name blijkt uit deze bepaling niet duidelijk dat er een verband bestaat tussen de verkrijging van de vergunning en de gebondenheid aan de regels van de richtlijn.

Volgens de verwijzende rechter is er ook een andere uitlegging denkbaar, waarbij er onderscheid wordt gemaakt al naargelang de beloning vóór dan wel na de omzetting van de AIFM-richtlijn in nationaal recht is overeengekomen: in het eerste geval zou kunnen worden aanvaard dat moeilijk van de abi-beheerder kan worden verlangd dat hij onmiddellijk een beloning ter discussie stelt die met geen enkele regel in strijd was toen zij werd vastgesteld, en dat hooguit van hem kan worden geëist dat hij zich gedurende een overgangsperiode tot het uiterste inspant om aan de nieuwe beloningsregels te voldoen; in het tweede geval zou het denkbaar zijn dat de inwerkingtreding van de nationale wetgeving tot omzetting van de AIMF-richtlijn tot gevolg heeft dat voor de beheerder onmiddellijk een verbod geldt om voor de toekomst beloningen overeen te komen die in strijd zijn met de regels van deze reeds in werking getreden richtlijn.

Prejudiciële vragen:

1) a) Moeten artikel 13 en artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 aldus worden uitgelegd dat beheerders die activiteiten overeenkomstig deze richtlijn verrichten vóór 22 juli 2013, aan de verplichtingen op het gebied van de beloningsregelingen en -praktijken dienen te voldoen:

i) zodra de termijn voor omzetting van genoemde richtlijn is verstreken,

ii) vanaf de datum van inwerkingtreding van de bepalingen waarbij de richtlijn wordt omgezet in nationaal recht,

iii) zodra de in artikel 61, lid 1, van de richtlijn gestelde termijn van een jaar, die afloopt op 21 juli 2014, is verstreken, of

iv) vanaf het moment waarop zij overeenkomstig de richtlijn een vergunning als beheerder hebben verkregen?

b) Is voor het antwoord op deze vraag beslissend of de door de beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen aan een werknemer of een bestuurder uitgekeerde beloning is overeengekomen vóór dan wel na:

i) het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn;

ii) de datum van inwerkingtreding van de bepalingen waarbij de richtlijn wordt omgezet in nationaal recht;

iii) het verstrijken, op 21 juli 2014, van de in artikel 61, lid 1, van de richtlijn gestelde termijn;

iv) de datum waarop de beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen zijn vergunning krijgt?

2) Mocht uit het antwoord op de eerste vraag volgen dat de beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen na de omzetting van de richtlijn in nationaal recht gedurende een bepaalde periode enkel verplicht is zich tot het uiterste in te spannen om aan de uit de richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen, komt hij deze verplichting dan na wanneer hij gedurende die periode een werknemer in dienst neemt of een bestuurder aanstelt tegen beloningsvoorwaarden die niet stroken met de eisen van de nationale bepaling tot omzetting van artikel 13 van de richtlijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten