C-177/20 ˮGrossmaniaˮ

Contentverzamelaar

C-177/20 ˮGrossmaniaˮ

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     14 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     30 augustus 2020

Trefwoorden : vruchtgebruik; grondrechten; rechtszekerheid

Onderwerp :

Artikel 267 VWEU

 

Feiten:

Verzoekster is een handelsvennootschap die rechten van vruchtgebruik had op verschillende onroerende zaken. Deze rechten zijn geschrapt uit het grondregister n.a.v. de wet overgangsmaatregelen en de wet grondregister. Verzoekster heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen de schrapping van haar rechten van vruchtgebruik. Het Hof heeft in de gevoegde zaken C-52/16 en C-113/16 geoordeeld dat artikel 63 VWEU zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in de hoofdgedingen, op grond waarvan eerder gevestigde rechten van vruchtgebruik op landbouwgrond van rechtswege tenietgaan en als gevolg daarvan uit het grondregister worden geschrapt. Verzoekster heeft een aanvraag tot herregistratie van haar rechten van vruchtgebruik ingediend bij het lager administratief orgaan. Deze aanvraag werd afgewezen, waarop verzoekster administratief beroep instelde. Verweerder heeft de afwijzing bij besluit van 05-08-2019 bevestigd. Hij stelt dat §108(1) van de wet overgangsmaatregelen en §37(1) van de wet landbouwgrond nog steeds van kracht zijn, en dat het arrest van het Hof (C-52/16 en C-113/16) uitsluitend van toepassing is op de zaken waarop het betreffende verzoek om een prejudiciële beslissing betrekking had. Verweerder is daarom noch op verzoek noch ambtshalve bevoegd om tot herregistratie van de eerder geschrapte rechten van vruchtgebruik over te gaan. Verzoekster heeft tegen het besluit van verweerder beroep bij de rechter ingesteld.

 

Overweging:

Voor de onderhavige zaak is relevant dat het Hof in zijn arrest in de gevoegde zaken C-52/16 en C-113/16 ondubbelzinnig heeft geoordeeld dat §108(1) van de wet overgangsmaatregelen, waarnaar verweerder verwijst, in strijd is met het Unierecht. De verwijzende rechter meent dat dit oordeel ook voor de huidige zaak opgaat. De voorgelegde vraag heeft dan ook geen betrekking op dit punt, maar op de vraag of de nationale rechter een nationale wettelijke regeling, waarover het Hof in een eerdere beslissing reeds heeft geoordeeld dat deze in strijd is met het Unierecht, opzij kan zetten indien de feiten niet volstrekt identiek zijn. De verzoekers in C-52/16 en C-113/16 hebben namelijk beroep bij de rechter ingesteld tegen de  besluiten waarbij hun rechten van vruchtgebruik en van gebruik werden geschrapt. Verzoekster heeft dat in casu niet gedaan, zij heeft na het arrest van het Hof verzocht om herregistratie van haar rechten van vruchtgebruik. Met andere woorden: de feiten van de twee zaken zijn verschillend, de toepasselijke wettelijke regeling is echter identiek.

 

Prejudiciële vragen:

Dient artikel 267 VWEU aldus te worden uitgelegd dat wanneer het Hof in een prejudiciële procedure reeds heeft vastgesteld dat een wettelijke bepaling van een lidstaat in strijd is met het Unierecht, deze bepaling ook in latere administratieve en gerechtelijke procedures van die lidstaat buiten toepassing moet blijven, ook al zijn de aan de latere procedure ten grondslag liggende feiten niet volstrekt identiek aan de feiten van de procedure die aanleiding vormde voor de eerdere prejudiciële procedure?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-52/16 en C-113/16

Specifiek beleidsterrein: JenV; LNV