C-179/22 AR

Contentverzamelaar

C-179/22 AR

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    29 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    15 juni 2022

Trefwoorden : EAB; tenuitvoerlegging; gratie; toestemming veroordelende lidstaat;

Onderwerp :

•          Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie;

•          Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten;

Feiten:

AR is voor meerdere strafbare feiten definitief veroordeeld tot in totaal 5 jaar en 6 maanden gevangenisstraf. De verwijzende rechter heeft als uitvaardigende rechter een bevel tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en een EAB uitgevaardigd. AR is geïdentificeerd in Italië en een rechter in Napels heeft de overlevering van AR op grond van het EAB geweigerd, de strafrechtelijke veroordeling evenwel erkend en besloten dat die in Italië moest worden uitgevoerd. Het Italiaanse ministerie van Justitie heeft aan de rechter in Napels een beschikking verzonden waarbij door gratieverlening 3 jaar in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf. Later is AR aangehouden in Griekenland. Twee dagen daarna heeft de verwijzende rechter het Italiaanse ministerie van Justitie per brief laten weten dat dat ten eerste de Roemeense rechterlijke autoriteiten er niet mee hebben ingestemd dat de Italiaanse Republiek de strafrechtelijke veroordeling heeft erkend en de tenuitvoerlegging van de aan AR opgelegde straf heeft overgenomen en ten tweede, zolang niet is meegedeeld dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf is aangevangen door de veroordeelde in hechtenis te nemen, de veroordelende staat (Roemenië) zich krachtens artikel 22, lid 1, van kaderbesluit 2008/909 volledig het recht voorbehoudt om de op zijn grondgebied uitgesproken vonnissen uit te voeren. De Griekse rechter heeft het verzoek om tenuitvoerlegging van het EAB afgewezen op grond dat de betrokkene door een lidstaat van de EU onherroepelijk is berecht voor dezelfde feiten en de sanctie wordt ondergaan. In het kader van deze procedure heeft Italië aan de Griekenland meegedeeld dat de betrokkene een verzoek om alternatieve maatregelen had ingediend, dat was doorgezonden naar het strafuitvoeringsgerecht Napels en dat nog onderzocht moest worden (aangezien het toezicht op betrokkene feitelijk nog niet was aangevangen op de datum waarop uitspraak werd gedaan over het EAB). Verder is geoordeeld dat met het oog op de erkenning van een vonnis geen toestemming van de veroordelende staat is vereist. Het strafuitvoeringsbureau van de verwijzende rechter heeft de verwijzende rechter gevraagd de geldigheid van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en van het EAB te beoordelen.

Overweging

De verwijzende rechter is van oordeel dat het met het oog op de erkenning van een strafrechtelijke veroordeling in het kader van een procedure waarbij de tenuitvoerlegging van een EAB is geweigerd op grond van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584, overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 5, van kaderbesluit 2008/909 nodig en verplicht is dat de betrokken autoriteiten worden geraadpleegd en dat voorafgaande toestemming wordt verkregen van de veroordelende staat met het oog op erkenning van het strafvonnis en de overname van de tenuitvoerlegging door de aangezochte staat. Het toezenden van een kopie van de strafrechtelijke veroordeling op verzoek van de uitvoerende rechter in het kader van de tenuitvoerlegging van het EAB staat niet gelijk aan toestemming.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat, wanneer de rechter die een Europees aanhoudingsbevel uitvoert artikel 4[, punt] 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ wenst toe te passen met het oog op de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling, hij moet verzoeken om het krachtens kaderbesluit 2008/909/JBZ afgegeven vonnis en certificaat en toestemming moet  verkrijgen van de veroordelende staat krachtens artikel 4[, lid] 2, van kaderbesluit 2008/909/JBZ?

2. Moet artikel 4[, punt] 6 van kaderbesluit 2002/584/JBZ junctis artikel 4[, lid] 2 en artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat de weigering om een met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf afgegeven Europees aanhoudingsbevel uit te voeren en de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling zonder dat deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat aan betrokkene gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat is geschorst – en zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, ertoe leiden dat de beslissingsstaat overeenkomstig artikel 22[, lid] 1, van kaderbesluit 2008/909/JBZ het recht verliest om de straf ten uitvoer te leggen?

3. Moet artikel 8[, lid] 1, onder c), van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een vonnis houdende veroordeling tot een vrijheidsstraf op grond waarvan een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd waarvan de tenuitvoerlegging is geweigerd krachtens artikel 4[, punt] 6, [van dat kaderbesluit], indien het vonnis is erkend, maar niet daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat aan betrokkene gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat is geschorst – zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, niet meer uitvoerbaar is?

4. Moet artikel 4[, punt] 5, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een beslissing om geen uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat is afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, en om de strafrechtelijke veroordeling te erkennen op grond van

artikel 4[, punt] 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ, maar deze niet daadwerkelijk ten uitvoer te leggen door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat hem gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat (een EU-lidstaat) is geschorst – zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, een strafrechtelijke veroordeling door een derde land voor dezelfde feiten is?

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord:

5. Moet artikel 4[, punt] 5, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een beslissing om geen uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat is afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, en om de strafrechtelijke veroordeling te erkennen op grond van

artikel 4[, punt] 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ, waarbij de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat wordt geschorst, een veroordeling is die ten uitvoer wordt gelegd, indien het toezicht op de veroordeelde nog niet is begonnen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-579/15); (C-573/17); X (C-665/20 PPU);

Specifiek beleidsterrein: JenV;