C-18/16 (PPU) K
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: n.v.t. Schriftelijke opmerkingen: nog niet bekend Trefwoorden: internationale bescherming (vluchtelingen); bewaring/verwijdering; EVRM; Handvest grondrechten Onderwerp - EVRM artikel 5 en Handvest grondrechten artikel 6 (recht op vrijheid/veiligheid); - Richtlijn 2008/115/EG van het EP en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Pb 2008 L 348; - Richtlijn 2013/32/EU van het EP en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Pb 2013 L 180); - Richtlijn 2013/33/EU van het EP en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Pb 2013 L 180 = opvangrichtlijn)
Verzoeker K is Iraniër. Hij is op 30-11-2015 aangehouden tijdens doorreis (naar VK) op Schiphol wegens reizen met een vals Roemeens paspoort. Hij wordt in detentie genomen en geeft op 09-12-2015 te kennen asiel te willen aanvragen omdat hij in Iran vreest voor zijn leven. De strafrechter heeft voor wat betreft het gebruik van het valse ROE paspoort het OM niet ontvankelijk verklaard. Verzoeker zit sinds 17-12-2015 in het detentiecentrum op Schiphol met het oog op vaststelling van zijn nationaliteit/identiteit en het verkrijgen van gegevens voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij is op die dag tegen de maatregel van bewaring in beroep gegaan. De zaak is behandeld op 28-12-2015 waarbij is besloten een prejudiciële vraag aan het HvJEU voor te leggen. Verzoeker wijst op het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/ophouding waaruit blijkt dat hij op 16-12-2015 is aangekomen om 21.00 uur. Het bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling is echter gegeven op 15-12-2015. Er is dus sprake van vrijheidsberoving zonder titel. Verzoeker wijst op de (lopende) zaak van de RvS (C-601/15 PPU J N) en verwijt verweerder (StasVenJ) dat persoonlijke (psychische) problemen niet zijn meegewogen bij het opleggen van de maatregel van bewaring. Verzoeker is inmiddels éénmaal gehoord over zijn asielverzoek, maar er is nog geen beslissing genomen.
De verwijzende NL rechter (Rb DH afdeling bestuur) stelt voorop dat veronderstellenderwijs zal worden uitgegaan van geldigheid van de wettelijke regeling in de Vreemdelingenwet (de implementatie van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a en b van RL 2013/33). Verzoeker heeft niet bestreden dat hij NL is binnengekomen met een vals ROE paspoort waardoor verweerder terecht de maatregel tot bewaring heeft opgelegd. Ook stelt hij aan de hand van de stukken vast dat geen sprake is van vrijheidsberoving zonder titel. Verzoeker heeft bij de behandeling van zijn strafzaak op 17-12-2015 voldoende gelegenheid gehad om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. De rechter verwacht dat gezien een eerste verhoor van verzoeker reeds heeft plaatsgevonden, een beslissing over zijn asielverzoek betrekkelijk spoedig zal kunnen worden genomen. Verder sluit de rechter zich aan bij de overwegingen in de zaak C-601/15 van de RvS. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor: “Is artikel 8, derde lid, aanhef en onder a en b, Opvangrichtlijn geldig in het licht van artikel 6 van het Handvest: (1) in de situatie dat een onderdaan van een derde land krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onder a en b, Opvangrichtlijn in bewaring is gesteld en krachtens artikel 9 Procedurerichtlijn het recht heeft om in een lidstaat te mogen blijven totdat in eerste aanleg een beslissing op zijn asielverzoek is genomen, en (2) gelet op de Toelichting (PB 2007 C 303/02) dat de beperkingen die rechtmatig aan de rechten van artikel 6 Handvest kunnen worden gesteld, niet verder mogen strekken dan die welke door het EVRM in de tekst zelf van artikel 5, aanhef en onder f, zijn toegestaan en de uitleg van het EHRM van deze laatste bepaling in onder meer het arrest van 22 september 2015, Nabil e.a. tegen Hongarije, 62116/12, dat een bewaring van een asielzoeker in strijd is met voormeld artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, indien deze bewaring niet is opgelegd met het oog op verwijdering?” Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB