C-18/19 Stadt Frankfurt am Main

Contentverzamelaar

C-18/19 Stadt Frankfurt am Main

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

 

Termijnen: Motivering departement: 5 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 19 april 2019

Trefwoorden : strafrecht, uitzetting, in bewaring stellen

Onderwerp :

- Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, artikel 16;

 

Feiten:

Betrokkene is een Tunesische onderdaan die bij besluit van het bevoegd orgaan van de deelstaat Hessen (Duitsland) een bevel heeft gekregen te worden verwijderd naar Tunesië op grond van §58a(1) van de wet inzake het verblijfsrecht (hierna: AufenthG). Op basis van deze bepaling kan de hoogste deelstaatautoriteit – zonder voorafgaande uitwijzingsprocedure – een verwijderingsbevel uitvaardigen tegen een vreemdeling ter afwending van een ernstige bedreiging van de nationale veiligheid of van een terroristische dreiging. In casu is ter motivering aangevoerd dat van de betrokken persoon een bijzonder gevaar uitgaat. Betrokkene schijnt radicaalislamitische opvattingen te hebben en staat geregistreerd als mensensmokkelaar en ronselaar voor de IS bij de inlichtingendienst. Betrokkene heeft tegen dit besluit beroep aangetekend bij de hoogste federale bestuursrechter van Duitsland en verzocht om voorlopige rechtsbescherming. De rechter heeft het beroep verworpen omdat (onder andere) de Tunesische regeringsinstantie garandeert dat in het geval van een levenslange vrijheidsstraf er een mogelijkheid tot strafherziening is. Het Bundesgerichtshof heeft later het aanhoudinsbevel ingetrokken, vervolgens is de voorlopige hechtenis van betrokkene opgeheven. Hierna heeft de rechter in eerste aanleg (op verzoek van de vreemdelingendienst) bevolen om betrokkene in bewaring te stellen zodat zijn uitzetting naar Tunesië kan worden gewaarborgd. De vreemdelingendienst had ook gevraagd dat betrokkene niet ter bewaring zou worden gesteld in een speciale gevangenis maar in een gewone gevangenis. Betrokkene heeft hier ook beroep tegen ingesteld en dit beroep is door de rechter in tweede aanleg verworpen. De bewaring van betrokkene is herhaaldelijk verlengd en op 09.05.2018 is betrokkene naar Tunesië verwijderd. Volgens de rechter in tweede aanleg is de detentie van betrokkene in een gewone gevangenis rechtmatig. Dit volgt uit §62a(1) AufenthG; deze bepaling is niet in strijd met artikel 16(1) van richtlijn 2008/115/EG.

 

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is het beantwoorden van de prejudiciële vraag door het Hof van doorslaggevend belang om te beoordelen of het rechtsmiddel dat betrokkene heeft ingesteld een kans van slagen heeft. Als het Hof namelijk bepaalt dat artikel 16(1) van richtlijn 2008/115/EEG zo dient te worden uitgelegd dat de tenuitvoerlegging van de bewaring met het oog op verwijdering in een gewone gevangenis ook verboden is wanneer van de vreemdeling een ernstige bedreiging uitgaat voor lijf en leden van derden of voor belangrijke rechtsgoederen van binnenlandse veiligheid, had de betrokkene niet ter bewaring mogen gesteld in een gewone gevangenis en is dus de handhaving daarvan door de rechter in tweede aanleg ook onrechtmatig. De verwijzende rechter wijst erop dat volgens artikel 16(1) van richtlijn 2008/115/EEG een persoon die in bewaring wordt gesteld om hem daarna te verwijderen, in een speciale gevangenis moet worden geplaatst. Volgens het Hof moet dit artikel strikt worden toegepast. Er mag bijvoorbeeld geen uitzondering worden gemaakt als de persoon in kwestie heeft toegestemd om te worden geplaatst in een gewone in plaats van speciale gevangenis.

 

Prejudiciële vraag:

Staat artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98) in de weg aan een nationale regeling volgens welke de bewaring met het oog op verwijdering in een gewone gevangenis ten uitvoer kan worden gelegd wanneer van de vreemdeling een ernstig gevaar uitgaat voor lijf en leden van

derden of voor belangrijke rechtsgoederen van binnenlandse veiligheid, met dien verstande dat de met het oog op zijn verwijdering gedetineerde persoon ook in dit geval gescheiden moet worden gehouden van de gewone gevangenen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-417/13 ; C-474/13

Specifiek beleidsterrein: JenV; JenV-dmb

 

​​​​​​​