C-180/21 Inspektor v Inspektorata kam Visshia sadeben savet

Contentverzamelaar

C-180/21 Inspektor v Inspektorata kam Visshia sadeben savet

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     25 mei 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     11 juli 2021

Trefwoorden : AVG; bescherming natuurlijke personen; strafrecht;

Onderwerp :

-           Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG);

-           Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad;

-           Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad;

Feiten:

VS heeft bij de bestuursrechter in eerste aanleg een beroep ingesteld tegen het besluit van de inspecteur van de toezichthoudende autoriteit bij de hoge raad van justitie (IVSS), die voor de hoge raad van justitie optrad als nationale toezichthoudende autoriteit ter bescherming van de betrokken personen bij inbreuken op de rechten die hun toekomen krachtens de AVG. VS stelt dat de persoonsgegevens, die regionaal parket Petrich (RP-Petrich) van hem in zijn hoedanigheid van slachtoffer van een strafbaar feit heeft verzameld, onrechtmatig zijn verwerkt. Het RP-Petrich heeft deze gegevens vervolgens gebruikt om in het kader van hetzelfde strafrechtelijk onderzoek wegens hetzelfde feit een onderzoek tegen hem als verdachte in te stellen. Bovendien voert verzoeker aan dat het RP-Petrich zijn persoonsgegevens onrechtmatig heeft gebruikt in een civiele procedure die hij tegen het Openbaar Ministerie heeft ingesteld over de betaling van schadevergoeding wegens de buitensporig lange duur van het door het RP-Petrich verrichte strafrechtelijk onderzoek. De persoonsgegevens waarop dit tweede middel betrekking heeft, zijn verzameld uit verschillende dossiers van het Openbaar Ministerie (strafdossier), op basis waarvan geen strafrechtelijk onderzoek is ingesteld, omdat er geen sprake was van een strafbaar feit. Deze persoonsgegevens zijn in de civiele procedure gebruikt als bewijs ter ondersteuning van het door het Openbaar Ministerie tegen de schadevordering gevoerde verweer dat ook de door VS gepleegde feiten die het voorwerp waren van het onderzoek van het Openbaar Ministerie, van invloed waren geweest op zijn gezondheidstoestand.

Overweging:

Het hoofdgeding betreft hoofdzakelijk de toepassing van richtlijn 2016/680 en de AVG, waardoor het noodzakelijk is dat het Hof die richtlijn en die verordening uitlegt in het licht van de omstandigheden in het hoofdgeding. De verwijzende rechter acht het in dit verband noodzakelijk te vragen of de opsomming in artikel 1(1) – te weten „de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten” – betrekking heeft op afzonderlijke onderdelen van een algemene doelstelling dan wel als opsomming van verschillende doelstellingen moet worden uitgelegd. Voorts wenst de verwijzende rechter te vernemen of reeds sprake is van een onder artikel 2(1) AVG vallende „verwerking” van „persoonsgegevens” in de zin van artikel 4, punten 1 en 2, AVG wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de civiele rechter ervan in kennis stelt dat het Openbaar Ministerie dossiers over verzoeker heeft aangelegd en afgesloten of deze informatie aan die rechter ter beschikking stelt.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 1, lid 1, van [richtlijn 2016/680] aldus worden uitgelegd dat de begrippen „de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten” bij de vermelding van de doelstellingen worden opgesomd als onderdelen van een algemene doelstelling?

2) Gelden de bepalingen van [de AVG] voor het Openbaar Ministerie van de Republiek Bulgarije wanneer informatie over een persoon die het Openbaar Ministerie, als „verwerkingsverantwoordelijke” in de zin van artikel 3, punt 8, van [richtlijn 2016/680], in een over die persoon aangelegd dossier heeft verzameld om na te gaan of er aanwijzingen voor een strafbaar feit bestaan, zijn gebruikt in het kader van de gerechtelijke verdediging van het Openbaar Ministerie, doordat vermeld is dat het dossier werd aangelegd of doordat de inhoud van het dossier ter beschikking werd gesteld?

2) 1) Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet de in artikel 6, lid 1, onder f), [AVG] gebezigde uitdrukking „gerechtvaardigde belangen” aldus worden uitgelegd dat zij zich mede uitstrekt tot de volledige of gedeeltelijke openbaarmaking van informatie over een persoon die is verzameld in een dossier dat over die persoon is aangelegd met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten, wanneer deze openbaarmaking plaatsvindt met het oog op het verweer van de verwerkingsverantwoordelijke als partij in een civiele procedure, en is de instemming van de betrokkene uitgesloten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Ruska Federacija C-897/19 PPU; PI C-230/18; CZ C-414/17; C-101/01; Österreichischer Rundfunk e.a. C-465/00, C-138/01 en C-139/01; Land Hessen C-272/19; Conclusie AG C-439/19; Jehovan todistajat C-25/17;

Specifiek beleidsterrein: JenV;