C-181/19 Jobcenter Krefeld
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 18 april 2019
Schriftelijke opmerkingen: 4 juni 2019
Trefwoorden : sociale bijstandsuitkeringen; non-discriminatiebeginsel
Onderwerp :
- Artikel 18 VWEU;
- Verordening (EU) nr. 492/2011van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016;
- Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
Feiten:
Verzoeker, een Pools onderdaan, wil (aanvullende) uitkeringen verkrijgen voor zichzelf en zijn minderjarige dochters overeenkomstig het Duitse sociale bijstandsrecht voor de periode van 08.06.2017 t/m 31.12.2017 (litigieuze periode). Eind 2012/begin 2013 verhuisde het gezin van Nederland naar Duitsland. Tussen 01.01.2013 en 05.03.2015 was verzoeker werkloos. Van 06.03.2015 t/m 01.09.2015 was hij bij een Duits detacheringsbedrijf werkzaam en uit hoofde daarvan belasting en sociale verzekeringspremies verschuldigd. Van 18.01.2016 t/m 31.10.2016 had verzoeker een voltijdbaan. Van 04.10.2016 t/m 07.12.2016 was verzoeker arbeidsongeschikt, en daarna kreeg hij van 30.10.2016 t/m 07.12.2016 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van de ziektekostenverzekeraar uitgekeerd. Van 23.02.2017 t/m 12.04.2017 en van 12.06.2017 t/m oktober 2017 ontving verzoeker een werkloosheidsuitkering van het federaal arbeidsbureau Duitsland. Per 02.01.2018 ging verzoeker voltijds in loondienst werken. Van 01.09.2016 t/m 07.06.2017 ontvingen verzoeker en zijn twee dochters uitkeringen vanuit de basisverzekering overeenkomstig de Duitse wet. In juni 2017 verzocht verzoeker voor zichzelf en zijn dochters om verlenging van de toekenning van uitkeringen vanuit de basisverzekering. Dit verzoek en het daarop volgende bezwaar heeft verweerder afgewezen. Verzoeker heeft beroep ingesteld bij de rechter, wat door de rechter is toegewezen. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld.
Overweging:
Verzoeker en zijn twee dochters voldeden in de litigieuze periode aan de voorwaarden om voor de uitkeringen in aanmerking te komen. De Duitse wet bepaalt echter dat buitenlanders die hun verblijfsrecht ontlenen aan artikel 10 van verordening 492/2011 uitgesloten zijn van uitkeringen vanuit de basisverzekering. Verzoeker en zijn dochters hadden in de litigieuze periode geen verblijfsrecht op grond van de Duitse wet. De verwijzende rechter twijfelt of de uitsluiting van uitkeringen volgens het Duitse recht in strijd is met de verordening en het non-discriminatiebeginsel.
Prejudiciële vragen:
1. Is het verenigbaar met het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU junctis de artikelen 10 en 7 van verordening nr. 492/2011 dat burgers van de Unie die beschikken over een verblijfsrecht uit hoofde van artikel 10 van verordening nr. 492/2011, worden uitgesloten van socialebijstandsuitkeringen in de zin van artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38?
a) Vormt een socialebijstandsuitkering in de zin van artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38 een sociaal voordeel in de zin van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011?
b) Is de uitzonderingsregeling van artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38 van toepassing op het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU junctis de artikelen 10 en 7 van verordening nr. 492/2011?
2. Is het verenigbaar met het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU juncto artikel 4 van verordening nr. 883/2004 dat burgers van de Unie die over een verblijfsrecht uit hoofde van artikel 10 van verordening nr. 492/2011 beschikken en onder een socialezekerheidsstelsel of een stelsel van
gezinsbijslagen in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 vallen, worden uitgesloten van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties in de zin van artikel 3, lid 3, en artikel 70, lid 2, van verordening nr. 883/2004?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-299/14; C-67/14; C-333/13; Commissie/Nederland, C-542/09; C-310/08; N, C-46/12;, C-89/17;, C-480/08 ; C-238/15; Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-308/14.
Specifiek beleidsterrein: SZW;