C-182/23 Makowit

Contentverzamelaar

C-182/23 Makowit

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    17 juli 2023

Trefwoorden: overdracht door middel  van onteigening, levering in het kader van beroepsactiviteit, btw-plichtige

Onderwerp:  Artikel 9 en 14 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Feiten:

Verweerder J.S. exploiteert een landbouwbedrijf met zijn echtgenote. Hun activiteit bestaat in de productie van melk en in activiteiten in het kader van de melkveehouderij.  Ingevolge een besluit van het woiwodschap Mazovië, Polen (hierna: „Wojewoda”) inzake de aanleg van een weg zijn overeenkomstig artikel 12, lid 4, punt 1, van de wegenwet van rechtswege een aantal percelen van J.S. geodetisch afgezonderd en overgegaan op de schatkist. Bijgevolg heeft de Wojewoda een procedure tot vaststelling van een aan verweerder verschuldigde vergoeding uit hoofde van de door de schatkist in bezit genomen percelen ingesteld en heeft hij passende vergoedingsbesluiten vastgesteld. De rechter in eerste aanleg heeft bepaald dat aan verweerder uit hoofde van de ontvangen vergoeding niet de hoedanigheid van btw-plichtige kon worden toegekend. Verweerder, de belastingdienst, is hiertegen in cassatieberoep gegaan.

Overweging:

Verweerder is van mening dat hij uit hoofde van de door de schatkist tegen betaling van een vergoeding verrichte inbezitneming van de percelen voor de doeleinden van de aanleg van een weg krachtens artikel 12, lid 4, punt 1, van de wegenwet geen btw verschuldigd is, zodat ook de aan hem verschuldigde vergoeding niet aan de btw kan worden onderworpen. Verzoeker heeft vastgesteld dat de overdracht door middel van onteigening van de eigendom van de in het verzoek beschreven percelen aan de schatkist in het kader van de bestemming van deze percelen voor de doeleinden van de aanleg van een openbare weg moet worden aangemerkt als een levering die door aanvrager in het kader van zijn beroepsactiviteit is verricht in de zin van artikel 15, lid 2, van de wet en dat aanvrager bij deze levering derhalve als btw-plichtige heeft gehandeld.

De verwijzende rechter vraagt zich af of de exploitatie van percelen voor de doeleinden van een volgens de algemene regels belaste landbouwactiviteit kan inhouden dat de overdracht van dergelijke onroerende goederen in het kader van de onteigening ervan geschiedt in het kader van een aan de btw onderworpen landbouwactiviteit. Uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat belasting wordt geheven wanneer iemand voor de verkoop van onroerend goed actief stappen onderneemt zodat deze persoon als beroepsbeoefenaar kan worden aangemerkt. Echter is in deze zaak sprake van een van zijn wil onafhankelijke actie (onteigening). In nationale rechtspraak wordt benadrukt dat een noodzakelijke voorwaarde voor het heffen van btw over een handeling niet is gelegen in de enkele omstandigheid btw-plichtig te zijn maar in het optreden als btw-plichtige ten aanzien van een specifieke handeling die binnen de werkingssfeer van de economische activiteit van de betrokken entiteit valt. Anderzijds moet rekening gehouden worden met het specifieke karakter van onteigening als een dwangdaad die wel vaker wordt verricht tegen de wil en de voornemens van de entiteiten van wie onroerende goederen worden onteigend.

Prejudiciële vragen:

Staan de bepalingen van artikel 9, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 2, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1, zoals gewijzigd) eraan in de weg dat een landbouwer die volgens de algemene regels btw-plichtig is en die de eigendom van een perceel grond overdraagt aan de schatkist in het kader van een onteigening tegen betaling van een vergoeding, gelet op de herbestemming van het perceel voor niet-agrarische doeleinden, wordt aangemerkt als belastingplichtige die btw over deze levering verschuldigd is op de enkele grond dat het perceel werd geëxploiteerd voor de doeleinden van een aan de btw onderworpen landbouwactiviteit?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie gevoegde zaken C-180/10 en C-181/10

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC