C-183/23 Credit Agricole Bank Polska
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 mei 2023 Schriftelijke opmerkingen: 10 juli 2023
Trefwoorden: Brussel I bis verordening, consumentenbescherming, tenuitvoerlegging
Onderwerp: toepassing van artikelen 6 en 26 Brussel I bis-verordening in geval van een consument zonder bekende verblijfsplaats, die geen EU-onderdaan is.
Feiten: verzoekster, Credit Agricole Bank Polska S.A., heeft de verwijzende rechter verzocht om haar een bedrag van ongeveer 10 591,64 Poolse zloty toe te wijzen, uit hoofde van een leningovereenkomst voor de aankoop van telefoon die verzoekster met verweerder heeft gesloten. In casu staat vast dat verweerder deze overeenkomst heeft gesloten als consument. Het adres van verweerder werd zowel in de leningovereenkomst als in het verzoekschrift vermeld.
De verwijzende rechter heeft de vordering toegewezen en een bevel tot betalen uitgevaardigd, waarbij hij verweerder heeft gelast aan verzoekster het gevorderde bedrag te betalen. Betekening van het betalingsbevel kon echter niet plaatsvinden, aangezien de gerechtsdeurwaarder verweerder niet heeft aangetroffen op het in de leningsovereenkomst vermelde adres.
De verwijzende rechter heeft vervolgens voor de verweerder een advocaat als mandataris ad litem aangesteld. De aangestelde mandataris ad litem van de verweerder heeft bezwaar aangetekend tegen het bevel tot betalen. Hij heeft er bovendien op gewezen dat hij er ondanks zijn pogingen niet in was geslaagd verweerders verblijfplaats vast te stellen. Hij heeft echter geen exceptie van onbevoegdheid van de Poolse rechter opgeworpen.
Bij latere beslissingen heeft de rechter zich tot verschillende instanties gewend om na te gaan of hun databanken gegevens van verweerder bevatten waarmee zijn woonplaats kan worden vastgesteld. Hieruit is gebleken dat verweerder de Poolse buitengrens niet heeft overschreden (zij het dat de grens tussen Polen en andere staten die partij zijn bij het Schengenakkoord niet worden gecontroleerd) en dat sinds 2018 enig adres van de verweerder in de databanken van de staat ontbreekt.
Overweging:
Eerste prejudiciele vraag:
Artikel 6, lid 1 Brussel I bis bepaalt dat wanneer verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, de bevoegdheid in beginsel wordt beheerst door het nationale recht. De vraag is hoe deze bepaling moet worden toegepast wanneer de woonplaats van verweerder onbekend is. Rechtspraak van het Hof in de zaken G (C-292/10, EU:C:2012:142) en Hypoteční banka (C-327/10, EU:C:2011:745) duidt er volgens de verwijzende rechter op dat de werkingssfeer van artikel 6 ruim is, zodat de bepaling steeds van toepassing is wanneer het niet zeker is dat de verweerder buiten het grondgebied van de Unie woont. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze uitlegging ook moet worden gevolgd in gevallen waarin de verweerder een persoon is die geen onderdaan van een lidstaat is.
Tweede prejudiciele vraag:
De verwijzende rechter twijfelt of de mandataris ad litem van verweerder de bevoegdheid van een gerecht, overeenkomstig artikel 26 Brussel I bis, kan aanvaarden door in de zaak ten gronde te verschijnen zonder een exceptie van onbevoegdheid op te werpen.
De mogelijkheid om als zodanig een procedure te voeren tegen en in afwezigheid van een persoon met onbekende verblijfplaats (mits de rechter zich ervan heeft vergewist dat alle stappen die nodig zijn om de verweerder te vinden, met spoed en te goeder trouw zijn ondernomen), is in de rechtspraak aanvaard en wordt door de verwijzende rechter ook niet betwist. Hij vraagt zich echter af of de verschijning van een mandataris ad litem tot bevoegdheid van de rechter ex artikel 26 Brussel I bis kan leiden.
In de zaak Hypoteční banka deed zich een soortgelijke situatie voor als in casu. De advocaat-generaal heeft hier in zijn conclusie over opgemerkt dat indien de verschijning van een buiten de wil en het medeweten van de consument benoemde mandataris ad litem aan de consument werd toegerekend en de bevoegdheid van het gerecht die de mandataris ad litem heeft aangewezen aldus werd gemotiveerd, afbreuk zou kunnen worden gedaan aan de praktische werking van (de voorloper van) artikel 26 van de verordening. In het arrest zelf heeft het Hof deze kwestie echter niet expliciet behandeld, terwijl de feiten in de onderhavige zaak bovendien verschillen van de feiten in Hypoteční banka.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 6, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) aldus worden uitgelegd dat de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn op de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid in een zaak tegen een consument zonder bekende verblijfplaats die geen onderdaan van een lidstaat is, van wie bekend is dat hij zijn laatste bekende woonplaats in een lidstaat had en met betrekking tot wie er betrouwbare gegevens zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij zijn woonplaats niet meer op het grondgebied van die lidstaat heeft, terwijl er geen betrouwbare gegevens zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij het grondgebied van de Unie heeft verlaten en is teruggekeerd naar de staat waarvan hij onderdaan is?
2. Moet artikel 26, leden 1 en 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat de verschijning in een geding door een mandataris ad litem die volgens het nationale recht van een lidstaat is aangesteld om een consument zonder bekende verblijfplaats te vertegenwoordigen, in de plaats komt van de verschijning van die consument en het mogelijk maakt dat wordt aangenomen dat een gerecht van een lidstaat bevoegd is, hoewel er betrouwbare informatie is waaruit kan worden afgeleid dat de consument zijn woonplaats niet meer in die lidstaat heeft?
Specifiek beleidsterrein: JenV