C-184/15 en C-197/15 Martínez Andrés ea
Gevoegde prejudiciële hofzaken
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken Klik op C-184/15 en C-197/15 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 22 juni 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 08 juli 2015 Schriftelijke opmerkingen: 08 augustus 2015 Trefwoorden: arbeidstijd; ambtenaren; gelijkwaardigheidsbeginsel Onderwerp Richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 1999 betreffende de door het EEV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Pb L 175, blz. 43)
Zaak C-184/15 Verzoekster Florentina Martínez Andrés is tussen 02-02-2010 en 01-10-2012 als oproepkracht werkzaam voor de Baskische gezondheidsdienst (verweerster). In die periode werkt zij op basis van het eerste contract gevolgd door dertien verlengingen (die niet nader zijn gemotiveerd). In oktober 2012 wordt zij uit haar functie ontheven. Zij maakt bezwaar, dat stilzwijgend wordt afgewezen. Haar beroep wordt eind juli 2013 afgewezen op de grond dat het geen verschil maakt of de redenen voor de verlengingen “tijdelijke, conjuncturele of buitengewone diensten” betroffen, of voorzagen in “behoeften van de [gezondheids]dienst”, omdat volgens de rechter het geen verschil maakt of de taken die verzoekster vervulde die van een andere collega waren, aangezien de „behoeften van de dienst” een breed begrip is dat betrekking kan hebben op de taken die op een bepaald moment verbonden zijn aan een specifieke arbeidsplaats, of taken die zijn toegewezen aan andere arbeidsplaatsen op andere momenten, of beide soorten taken kan omvatten. Verzoekster stelt bij de verwijzende rechter hoger beroep in tegen deze uitspraak. Verzoekster stelt dat de SPA regeling, waarin duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen drie redenen waarom tijdelijk personeel kan worden aangesteld, door de rechter in eerste aanleg te ruim is uitgelegd door genoemde redenen tot één reden samen te voegen. Zij stelt dat aanstelling om een concrete reden moet geschieden (werkzaamheden die overeenkomen met het doel van de aanstelling), en indien dat niet het geval is er sprake is van wetsontduiking. Zij wijst er ook op dat in haar geval geen sprake is van een ‘aanstelling’ omdat zij steeds gewerkt heeft als vervanging op verschillende werkplekken en om verschillende redenen. Alleen al daarom zou de ontslagbeschikking nietig zijn. Verweerster is van mening dat de aanstellingen van verzoekster correct zijn verlopen. Ontheffing uit functie volgt wanneer de termijn is verstreken, zodat de ontheffing niet met redenen behoeft te worden omkleed.
De verwijzende SPA rechter (Tribunal Superior de Justicia del País Vasco) stelt vast dat verzoekster onder het toepassingsgebied van RL 1999/70 valt en dat de aanstelling en verlengingen niet voldoen aan de wettelijke criteria dat beoogt te waarborgen dat geen misbruik wordt gemaakt van tijdelijke arbeidsverhoudingen. Zoals verzoekster heeft aangegeven is niet aangegeven welke concrete diensten zij diende te verrichten. Hij vraagt zich dan ook af of de SPA regeling verenigbaar is met het EURrecht (in het SPA luidt die vraag nog immer omgekeerd…) en stelt de volgende vragen aan het HvJEU: 1) Moet clausule 5, punt 1, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling zich verzet tegen nationale wetgeving die, in het geval van misbruik als gevolg van [opeenvolgende] arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd in het geval van statutair personeel met een tijdelijke aanstelling op oproepbasis, niet strekt tot algemene erkenning van het recht van dat personeel op instandhouding van de dienstbetrekking als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, of, anders gezegd, het recht om de tijdelijke arbeidsplaats te bezetten totdat deze op reguliere wijze wordt vervuld of komt te vervallen overeenkomstig de wettelijk voorschreven procedures, anders dan gebeurt bij personen in dezelfde situatie die door de overheid in dienst zijn genomen op basis van een gewone arbeidsovereenkomst? 2) Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, moet dan het beginsel van gelijkwaardigheid aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter kan oordelen dat beide situaties, te weten die van personeel dat door de overheid in dienst wordt genomen via een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur en die van statutair personeel met een tijdelijke aanstelling op oproepbasis, gelijkwaardig zijn wanneer zich misbruik van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd voordoet, of moet dit beginsel aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter bij de vorming van zijn oordeel over die gelijkwaardigheid, afgezien van de identiteit van de werkgever en de vraag of de verleende diensten en de bepaalde duur van de arbeidsovereenkomst identiek of vergelijkbaar zijn, ook rekening dient te houden met andere criteria, zoals, bij wijze van voorbeeld, de specifieke aard van de arbeidsovereenkomst of de statutaire aanstelling, of de bevoegdheid van de overheid om zichzelf te organiseren, die een verschillende behandeling van de twee situaties kunnen rechtvaardigen?
Zaak C-197/15 In deze zaak is verzoeker Juan Carlos Castrejana López en verweerder Ayuntamiento de Vitoria-Gasteiz (= gemeente). Hij werkt sinds december 1993 op arbeidsovereenkomst tot 30-11-1994, en dan weer op 01-12-1995 een nieuwe tijdelijk contract voor uitvoering van het zelfde programma als waar hij eerder werkzaam voor is geweest. Op 22-01-1998 wordt zijn positie in zoverre gewijzigd dat hij wordt aangesteld als ambternaar in tijdelijke dienst. Aangezien het project eind december 2012 afloopt wordt zijn arbeidscontract (op grond van kostenbesparing in crisistijd) beëindigd. Hij gaat in beroep maar dat wordt afgewezen. De rechter kan niet beoordelen op welke basis verzoeker werkzaam is. Hij acht het besluit voldoende gemotiveerd: de grondslag onder verzoekers aanstelling is, door voltooiing van het project, weggevallen. Maar verzoeker stelt dat niet is voldaan aan de SPA wet inzake het basisstatuut van het overheidspersoneel omdat niet aan de daarvoor noodzakelijke eisen is voldaan. Door misbruik van bevoegdheid heeft zij inbreuk op het statuut gemaakt. De vragen van de verwijzende rechter in die procedure luiden: 1) Moet clausule 5, punt 1, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling zich verzet tegen nationale wetgeving die, in het geval van misbruik als gevolg van [opeenvolgende] arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd in het geval van ambtenaren in tijdelijke dienst, niet strekt tot algemene erkenning van het recht van dat personeel op instandhouding van de dienstbetrekking als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, of, anders gezegd, het recht om de tijdelijke arbeidsplaats te bezetten totdat deze wordt op reguliere wijze wordt vervuld of komt te vervallen overeenkomstig de wettelijk voorschreven procedures, in tegenstelling tot wat er gebeurt bij personen in dezelfde situatie die door de overheid in dienst zijn genomen op basis van een gewone arbeidsovereenkomst? 2) In het geval dat het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, moet dan het beginsel van gelijkwaardigheid aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter kan oordelen dat beide situaties, te weten die van personeel dat door de overheid in dienst wordt genomen via een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur en die van ambtenaren in tijdelijke dienst, gelijkwaardig zijn wanneer zich misbruik van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd voordoet, of moet dit beginsel aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter bij de vorming van zijn oordeel over die gelijkwaardigheid, afgezien van de identiteit van de werkgever en de vraag of de verleende diensten en de bepaalde duur van de arbeidsovereenkomst identiek of vergelijkbaar zijn, ook rekening dient te houden met andere criteria, zoals, bij wijze van voorbeeld, de specifieke aard van de arbeidsovereenkomst of de aanstelling als ambtenaar, of de bevoegdheid van de overheid om zichzelf te organiseren, die een verschillende behandeling van beide situaties kunnen rechtvaardigen? 3) Indien het antwoord op de voorgaande vragen ontkennend luidt, moet dan het beginsel van gelijkwaardigheid aldus worden uitgelegd, dat de toepasselijke sanctie moet worden behandeld en dat daarover moet worden beslist in dezelfde procedure waarin het misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wordt vastgesteld, door middel van een procesincident, waarbij de partijen hun standpunten kenbaar kunnen maken en bewijs kunnen aanvoeren voor wat zij in de omstandigheden van het geval passend achten, of is, integendeel, een nieuwe administratieve of gerechtelijke procedure voor dat doeleinde verenigbaar met het herstel van de benadeelde in zijn functie? Aangehaalde (recente) jurisprudentie (o.a.): C-177/10 Santana; C-586/10 Kücük; C-190/13 Márquez Samohano; C-362/13, C-363/13 en C-407/13 Fiamingo Specifiek beleidsterrein: SZW en BZK