C-184/20 Vyriausioji tarnybinės etikos komisija

Contentverzamelaar

C-184/20 Vyriausioji tarnybinės etikos komisija

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     14 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     30 augustus 2020

Trefwoorden : AVG; privacy;

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG;

 

Feiten:

Verzoeker is directeur van de openbare instelling (QP) die zich bezighoudt met milieubescherming. QP heeft deelgenomen aan openbare aanbestedingsprocedures en heeft subsidie ontvangen uit de begroting van Litouwen voor de implementatie van bepaalde projecten in het kader van het LIFE+ programma van de EU. Op 06-03-2018 heeft verzoeker bij de regionale administratieve rechtbank beroep ingesteld tot vaststelling dat het besluit van de commissie (hierna: besluit) onwettig en nietig is. In het besluit werd gesteld dat verzoeker de verplichting tot opgave van particuliere belangen had geschonden door geen particuliere belangen aan te geven. Verzoeker betoogt dat de bepalingen van de wet op hem niet van toepassing zijn. Als directeur van QP beschikt hij niet over bevoegdheden van openbaar bestuur. Volgens verzoeker heeft de commissie hem ten onrechte gelijkgesteld met een persoon die een functie in overheidsdienst uitoefent en administratief bevoegd is. Verzoeker betoogt dat de inhoud van de opgave van particuliere belangen en de vrijwel onvoorwaardelijke publicatie ervan in het publieke domein (op de website van de commissie) voor de aangever in wezen de verplichting meebrengen om niet alleen zijn eigen persoonsgegevens openbaar te maken, maar ook persoonsgegevens betreffende andere personen, waardoor het recht op privéleven wordt geschonden. Verweerster betoogt dat verzoeker aan alle voorwaarden voldoet om te worden beschouwd als persoon die werkzaam is in overheidsdienst.

 

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt of de nationale wettelijke regeling volgens welke de opgave van particuliere gegevens openbaar moet worden gemaakt en moet worden gepubliceerd, verenigbaar is met de bepalingen van het Handvest en van de verordening en met de rechtspraak van het Hof.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet de in artikel 6, lid 1, onder e), van verordening (EU) 2016/679 gestelde voorwaarde dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen, gelet op de vereisten van artikel 6, lid 3, van de verordening, waaronder de voorwaarde dat het lidstatelijk recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en evenredig moet zijn aan het nagestreefde gerechtvaardigde doel, aldus worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling, tevens rekening houdend met de artikelen 7 en 8 van het Handvest, niet mag eisen dat de opgave van particuliere belangen wordt bekendgemaakt en wordt gepubliceerd op de website van de verwerkingsverantwoordelijke, de Vyriausioji tarnybinės etikos komisija (hoofdcommissie ambtelijke ethiek; hierna: „commissie”), waardoor alle natuurlijke personen die toegang hebben tot het internet die gegevens kunnen inzien?

2. Moet het in artikel 9, lid 1, van die verordening vastgestelde verbod op de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens, gelet op de voorwaarden van artikel 9, lid 2, van de verordening, met inbegrip van de voorwaarden onder g), ervan, namelijk dat de verwerking noodzakelijk moet zijn om redenen van zwaarwegend openbaar belang, op grond van het Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, dat daarbij de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene, aldus worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling, tevens rekening houdend met de artikelen 7 en 8 van het Handvest, niet mag eisen dat gegevens die uit de opgave van particuliere belangen blijken worden bekendgemaakt wanneer daarin ook persoonlijke gegevens moeten worden verstrekt, waaronder gegevens aan de hand waarvan de politieke opvattingen, het lidmaatschap van een vakbond, de seksuele geaardheid van een persoon en andere persoonlijke inlichtingen over hem kunnen worden achterhaald, en dat die gegevens worden gepubliceerd op de website van de verwerkingsverantwoordelijke, de commissie, waardoor alle natuurlijke personen die toegang hebben tot het internet die gegevens kunnen inzien?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Interporc/Commissie C-41/00 P; Commissie/Bavarian Lager C-28/08 P; Tele2 Sverige C-203/15 en C-698/15 EU; C-73/16; C-92/09 en C-93/09;

Specifiek beleidsterrein: JenV;